Engels-Nederlands woordenboek »

row betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
harrow [harrowed, harrowing, harrows] (traumatise, frighten)
verb
[UK: ˈhæ.rəʊ]
[US: ˈhæro.ʊ]

angst aanjagenwerkwoord

doen schrikkenwerkwoord

harrowing (causing pain or distress)
adjective
[UK: ˈhæ.rəʊɪŋ]
[US: ˈhæro.ʊɪŋ]

verschrikkelijkbijvoeglijk naamwoord

verstorendbijvoeglijk naamwoord

vreselijkbijvoeglijk naamwoord

harrowing of hell (raid into the underworld)
noun
[UK: ˈhæ.rəʊɪŋ əv hel]
[US: ˈhæro.ʊɪŋ əv ˈhel]

helletochtsubstantief
{m}

hellevaartsubstantief
{f}

Heathrow (airport in England)
proper noun
[UK: ˈhiː.θrəʊ]
[US: ˈhiːθro.ʊ]

Heiderijeigennam
{f}

hooded crow (Corvus cornix)
noun
[UK: ˈhʊ.dɪd krəʊ]
[US: ˈhʊ.dəd ˈkroʊ]

bonte kraaisubstantief

house sparrow [house sparrows] (Passer domesticus)
noun
[UK: ˈhaʊs ˈspæ.rəʊ]
[US: ˈhaʊs ˈspero.ʊ]

huismussubstantief
{m} {f}

Java sparrow noun
[UK: ˈdʒɑː.və ˈspæ.rəʊ]
[US: ˈdʒɑː.və ˈspero.ʊ]

rijstvogelsubstantief

javelin throw (athletic event where a javelin is thrown)
noun
[UK: ˈdʒæ.vlɪn ˈθrəʊ]
[US: ˈdʒæ.və.lən ˈθroʊ]

speerwerpensubstantief
{m}

learned borrowing (word borrowed from a classical language into a modern language)
noun

geleerde ontleningsubstantief
{f}

marrow [marrows] (kind of vegetable)
noun
[UK: ˈmæ.rəʊ]
[US: ˈmero.ʊ]

mergpompoensubstantief
{m}

marrow [marrows] (substance inside bones)
noun
[UK: ˈmæ.rəʊ]
[US: ˈmero.ʊ]

mergsubstantief
{n}

marrowbone [marrowbones] (bone with edible marrow)
noun
[UK: ˈmæ.rəʊ.bəʊn]
[US: ˈmæro.ʊboʊn]

mergbeensubstantief
{n}

microwave [microwaves] (electromagnetic wave)
noun
[UK: ˈmaɪk.rə.weɪv]
[US: ˈmaɪk.rə.weɪv]

microgolfsubstantief
{m}

microwave oven (oven using microwave energy)
noun
[UK: ˈmaɪk.rə.weɪv ˈʌv.n̩]
[US: ˈmaɪk.rə.weɪv ˈʌv.n̩]

magnetronsubstantief
{m}

magnetronovensubstantief
{m}

microgolfsubstantief
{m}

microgolfovensubstantief
{m}

money doesn't grow on trees (you must work in order to have money)
phrase
[UK: ˈmʌ.ni ˈdʌznt ɡrəʊ ɒn triːz]
[US: ˈmʌ.ni ˈdʌ.zənt ˈɡroʊ ɑːn ˈtriːz]

het geld groeit me niet op de rugphrase

narrow [narrower, narrowest] (having small width)
adjective
[UK: ˈnæ.rəʊ]
[US: ˈnero.ʊ]

nauwbijvoeglijk naamwoord

smalbijvoeglijk naamwoord

narrow-minded (having restricted or rigid views, and being unreceptive to new ideas)
adjective
[UK: ˌnæ.rəʊ ˈmaɪn.dɪd]
[US: ˌnæro.ʊ ˈmaɪn.dɪd]

bekrompenbijvoeglijk naamwoord

narrowly (closely; by a narrow margin)
adverb
[UK: ˈnæ.rəʊ.li]
[US: ˈnæro.ʊ.li]

niptbijwoord

old-growth forest (forest that has attained great age without significant disturbance)
noun

oerbossubstantief
{n}

primair bossubstantief
{n}

Our Lady of Sorrows (the Virgin Mary in reference to her sorrows)
proper noun

Onze-Lieve-Vrouw van Smarteneigennam
{f}

Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeëneigennam
{f}

outgrow [outgrew, outgrown, outgrowing, outgrows] (to become too big or mature for some object, practice, condition, belief, etc)
verb
[UK: ˌaʊt.ˈɡrəʊ]
[US: ˌɑːwtˈɡro.ʊ]

ontgroeienwerkwoord

ontwassenwerkwoord

outgrowth [outgrowths] noun
[UK: ˈaʊt.ɡrəʊθ]
[US: ˈaʊtɡroʊθ]

uitgroeiselsubstantief
{n}

overgrow [overgrew, overgrown, overgrowing, overgrows] (to grow or spread over something so as to stifle it)
verb
[UK: ˈəʊv.ə.ˈɡrəʊ]
[US: ˌoʊv.ərˈɡro.ʊ]

overgroeienwerkwoord

overthrow [overthrows] (removal by force or threat of force)
noun
[UK: ˌəʊv.ə.ˈθrəʊ]
[US: ˈovərˌθro.ʊ]

ondergangsubstantief
{m}

overthrow [overthrew, overthrown, overthrowing, overthrows] (to bring about the downfall of)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈθrəʊ]
[US: ˈovərˌθro.ʊ]

omverwerpenwerkwoord

pilcrow (a paragraph mark)
noun

alineatekensubstantief

pointing-trowel (tool)
noun
[UK: ˈpɔɪnt.ɪŋ ˈtraʊəl]
[US: ˌpɔɪnt.ɪŋ ˈtraʊ.wel]

daggesubstantief

dagijzersubstantief
{n}

voegijzersubstantief
{n}

3456

Zoek geschiedenis