Engels-Nederlands woordenboek »

rant betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Esperantologist (academic of Esperanto)
noun

esperantologesubstantief
{f}

esperantoloogsubstantief
{m}

Esperantujo (notional land)
proper noun

Esperantiëeigennam

Esperantolandeigennam

exuberant (abundant, luxuriant, profuse, superabundant)
adjective
[UK: ɪɡˈz.juː.bə.rənt]
[US: ɪg.ˈzuː.bə.rənt]

exuberantbijvoeglijk naamwoord

overdadigbijvoeglijk naamwoord

overvloedigbijvoeglijk naamwoord

exuberant (of people: very high-spirited)
adjective
[UK: ɪɡˈz.juː.bə.rənt]
[US: ɪg.ˈzuː.bə.rənt]

uitbundigbijvoeglijk naamwoord

fire hydrant [fire hydrants] (a device used by firefighters to obtain water from the main)
noun
[UK: ˈfaɪə(r) ˈhaɪ.drənt]
[US: ˈfaɪər ˈhaɪ.drənt]

brandkraansubstantief
{f}

hydrantsubstantief
{m}

frantic (In a state of panic, worry, frenzy or rush)
adjective
[UK: ˈfræn.tɪk]
[US: ˈfræn.tɪk]

panischbijvoeglijk naamwoord

grant [granted, granting, grants] (to admit as true what is not yet satisfactorily proved; to yield belief to; to allow; to yield; to concede)
verb
[UK: ɡrɑːnt]
[US: ˈɡrænt]

toegevenwerkwoord

grant [granted, granting, grants] (to give over)
verb
[UK: ɡrɑːnt]
[US: ˈɡrænt]

verlenenwerkwoord

grant-in-aid [grants-in-aid] noun
[UK: ˈɡrɑːn.tɪn.ˈeɪd]
[US: ˈeɪd]

toelagesubstantief

great cormorant (Phalacrocorax carbo)
noun

aalscholversubstantief
{m}

guarantee [guarantees] (anything that assures a certain outcome)
noun
[UK: ˌɡæ.rən.ˈtiː]
[US: ˌɡe.rən.ˈtiː]

garantiesubstantief
{f}

guarantee [guaranteed, guaranteeing, guarantees] (to give an assurance that something will be done right)
verb
[UK: ˌɡæ.rən.ˈtiː]
[US: ˌɡe.rən.ˈtiː]

garanderenwerkwoord

guarantee [guaranteed, guaranteeing, guarantees] verb
[UK: ˌɡæ.rən.ˈtiː]
[US: ˌɡe.rən.ˈtiː]

waarborgenwerkwoord

ignorant (characterized by ignorance)
adjective
[UK: ˈɪɡ.nə.rənt]
[US: ˈɪɡ.nə.rənt]

ignorantbijvoeglijk naamwoord

onwetendbijvoeglijk naamwoord

immigrant [immigrants] (person who comes to a country to settle)
noun
[UK: ˈɪ.mɪ.ɡrənt]
[US: ˈɪ.mə.ɡrənt]

immigrantsubstantief
{m}

ingewekenesubstantief
{m}

inwijkelingsubstantief
{m}

itinerant (travelling from place to place)
adjective
[UK: aɪ.ˈtɪ.nə.rənt]
[US: aɪ.ˈtɪ.nə.rənt]

rondreizendbijvoeglijk naamwoord

rondtrekkendbijvoeglijk naamwoord

migrant [migrants] (person moving from one region or country to another)
noun
[UK: ˈmaɪ.ɡrənt]
[US: ˈmaɪ.ɡrənt]

migrantsubstantief
{m}

migrantesubstantief
{f}

operant conditioning (a technique of behavior modification)
noun

operante conditioneringsubstantief
{f}

quadrant [quadrants] (section)
noun
[UK: ˈkwɒ.drənt]
[US: ˈkwɑː.drənt]

kwadrantsubstantief
{n}

quarantine [quarantines] ((fig.) any rigorously enforced isolation)
noun
[UK: ˈkwɒ.rən.tiːn]
[US: ˈkwɔː.rən.ˌtin]

afzonderingsubstantief
{f}

quarantine [quarantines] (A period, instance, or state of isolation to prevent the spread of disease)
noun
[UK: ˈkwɒ.rən.tiːn]
[US: ˈkwɔː.rən.ˌtin]

quarantainesubstantief
{f}

quarantaineperiodesubstantief
{f}

quarantine [quarantines] (A place used for quarantining, see also: lazaret)
noun
[UK: ˈkwɒ.rən.tiːn]
[US: ˈkwɔː.rən.ˌtin]

quarantainehavensubstantief
{f}

quarantine [quarantined, quarantining, quarantines] (to be placed or remain in quarantine)
verb
[UK: ˈkwɒ.rən.tiːn]
[US: ˈkwɔː.rən.ˌtin]

in quarantaine plaatsen/zettenwerkwoord

quarantine [quarantined, quarantining, quarantines] (to place in quarantine)
verb
[UK: ˈkwɒ.rən.tiːn]
[US: ˈkwɔː.rən.ˌtin]

afzonderenwerkwoord

isolerenwerkwoord

recalcitrant (hard to deal with or operate)
adjective
[UK: rɪˈk.æl.sɪ.trənt]
[US: rɪˈk.æl.sə.trənt]

koppigbijvoeglijk naamwoord

onhandelbaarbijvoeglijk naamwoord

tegenstrijdigbijvoeglijk naamwoord

recalcitrant (marked by a stubborn unwillingness to obey figures of authority)
adjective
[UK: rɪˈk.æl.sɪ.trənt]
[US: rɪˈk.æl.sə.trənt]

recalcitrantbijvoeglijk naamwoord

123