Engels-Nederlands woordenboek »

rant betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
rant [rants] (criticism)
noun
[UK: rænt]
[US: ˈrænt]

tiradesubstantief
{f}

rant [rants] (incoherent and emotional articulation)
noun
[UK: rænt]
[US: ˈrænt]

geraassubstantief
{n}

holle frasensubstantief
{n}

rant [ranted, ranting, rants] (to criticise by ranting)
verb
[UK: rænt]
[US: ˈrænt]

orerenwerkwoord

rant [ranted, ranting, rants] (to speak or shout at length in uncontrollable anger)
verb
[UK: rænt]
[US: ˈrænt]

declamerenwerkwoord

schetterenwerkwoord

uitvarenwerkwoord

aberrant (deviating from the norm)
adjective
[UK: æ.ˈbe.rənt]
[US: æ.ˈbe.rənt]

onconventioneelbijvoeglijk naamwoord

aberrant (deviating from the ordinary or natural type; exceptional; abnormal)
adjective
[UK: æ.ˈbe.rənt]
[US: æ.ˈbe.rənt]

atypischbijvoeglijk naamwoord

uitzonderlijkbijvoeglijk naamwoord

aberrant (person wandering from the rest of the group)
noun
[UK: æ.ˈbe.rənt]
[US: æ.ˈbe.rənt]

rare snuitersubstantief
{m}

vreemde apostelsubstantief
{m}

aberrant (straying from the right way)
adjective
[UK: æ.ˈbe.rənt]
[US: æ.ˈbe.rənt]

aberrantbijvoeglijk naamwoord

afwijkendbijvoeglijk naamwoord

aberrant adjective
[UK: æ.ˈbe.rənt]
[US: æ.ˈbe.rənt]

afdwalendbijvoeglijk naamwoord

amaranth [amaranths] (herb of the genus Amaranthus)
noun
[UK: ˈæ.mə.ˌrænθ]
[US: ˈæ.mə.ˌrænθ]

amarantsubstantief
{m}

arrest warrant (document authorizing an arrest)
noun
[UK: ə.ˈrest ˈwɒ.rənt]
[US: ə.ˈrest ˈwɔː.rənt]

aanhoudingsbevelsubstantief
{n}

arrestatiebevelsubstantief
{n}

blackcurrant [blackcurrants] (shrub)
noun
[UK: blækˈk.ʌ.rənt]
[US: blækˈk.ʌ.rənt]

zwarte bessubstantief
{f}

zwarte bessenstruiksubstantief
{m}

brant [brants] (wild geese of the genus Branta)
noun
[UK: ˈbrænt]
[US: ˈbrænt]

zeeganssubstantief
{f}

zwarte ganssubstantief
{f}

cormorant [cormorants] (seabird of the family Phalacrocoracidae)
noun
[UK: ˈkɔː.mə.rənt]
[US: ˈkɔːr.mə.rənt]

aalscholversubstantief
{m}

schollevaarsubstantief
{m}

scholversubstantief
{m}

waterraafsubstantief
{m}

currant [currants] (fruit of the genus Ribes)
noun
[UK: ˈkʌ.rənt]
[US: ˈkʌ.rənt]

aalbessubstantief
{f}

currant [currants] (small dried grape)
noun
[UK: ˈkʌ.rənt]
[US: ˈkʌ.rənt]

krentsubstantief
{f}

deodorant [deodorants] (odor-controlling cosmetic for the underarm)
noun
[UK: diː.ˈəʊ.də.rənt]
[US: diːˈo.ʊ.də.rənt]

deosubstantief
{m}

deodorantsubstantief

emigrant [emigrants] (someone who leaves a country to settle in a new country)
noun
[UK: ˈe.mɪ.ɡrənt]
[US: ˈe.mə.ɡrənt]

emigrantsubstantief
{m}

emigrantesubstantief
{f}

landverhuizersubstantief
{m}

landverhuizerinsubstantief
{f}

uitwijkelingsubstantief
{m}

uitwijkelingesubstantief
{f}

errant (straying from the proper course or standard)
adjective
[UK: ˈe.rənt]
[US: ˈe.rənt]

dolendbijvoeglijk naamwoord

Esperantist [Esperantists] (specialist or speaker of Esperanto)
noun
[UK: espˈɜːrantˌɪst]
[US: espˈɜːrəntˌɪst]

esperantistsubstantief
{m}

esperantistesubstantief
{f}

Esperanto (auxiliary language)
proper noun
[UK: ˌe.spə.ˈræn.təʊ]
[US: ˌe.spə.ˈrænto.ʊ]

Esperantoeigennam
{n}

12