Engels-Nederlands woordenboek »

oy betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
buoy [buoyed, buoying, buoys] (support or maintain at a high level)
verb
[UK: bɔɪ]
[US: ˈbuːi]

hoog houdenwerkwoord

stuttenwerkwoord

buoyancy [buoyancies] (physics: upward force on an immersed body)
noun
[UK: ˈbɔɪən.si]
[US: ˌbɔɪən.si]

drijfvermogensubstantief
{f}

opwaartse krachtsubstantief
{f}

buoyancy [buoyancies] (resilience or cheerfulness)
noun
[UK: ˈbɔɪən.si]
[US: ˌbɔɪən.si]

hilariteitsubstantief
{f}

vrolijkheidsubstantief
{f}

buoyant (able to float)
adjective
[UK: ˈbɔɪənt]
[US: ˌbɔɪənt]

drijvendbijvoeglijk naamwoord

busboy [busboys] (assistant waiter; one who clears plates from and cleans tables)
noun
[UK: ˈbəˈs.bɔɪ]
[US: ˈbəˈs.bɔɪ]

bordenwassersubstantief

cabin boy (a boy serving on a ship)
noun
[UK: ˈkæ.bɪn ˌbɔɪ]
[US: ˈkæ.bən ˌbɔɪ]

scheepsjongensubstantief
{m}

city boy (male inhabitant of a city)
noun

stadsjongensubstantief
{m}

clairvoyance (the power to perceive objects that are not accessible to the senses)
noun
[UK: kleəˈvo.ɪəns]
[US: kler.ˌvɔɪəns]

helderziendheidsubstantief
{f}

clairvoyant (able to see things that cannot be perceived by the normal senses)
adjective
[UK: kleəˈvo.ɪənt]
[US: kler.ˌvɔɪənt]

helderziendebijvoeglijk naamwoord
{m}

paragnostbijvoeglijk naamwoord
{m}

cloy [cloyed, cloying, cloys] (fill to loathing)
verb
[UK: klɔɪ]
[US: ˌklɔɪ]

oververzadigenwerkwoord

cloy [cloyed, cloying, cloys] (fill up)
verb
[UK: klɔɪ]
[US: ˌklɔɪ]

opvullenwerkwoord

volstoppenwerkwoord

vullenwerkwoord

cloy [cloyed, cloying, cloys] (satiate)
verb
[UK: klɔɪ]
[US: ˌklɔɪ]

vervullenwerkwoord

verzadigenwerkwoord

cloying (excessively sweet)
adjective
[UK: ˈklɔɪ.ɪŋ]
[US: ˌklɔɪ.ɪŋ]

mierzoetbijvoeglijk naamwoord

stroperigbijvoeglijk naamwoord

zeemzoetbijvoeglijk naamwoord

cloying (unpleasantly excessive)
adjective
[UK: ˈklɔɪ.ɪŋ]
[US: ˌklɔɪ.ɪŋ]

buitenissigbijvoeglijk naamwoord

excessiefbijvoeglijk naamwoord

cocoyam (new cocoyam, Xanthosoma)
noun

tajersubstantief
{m}

corduroy [corduroys] (heavy fabric with vertical ribs)
noun
[UK: ˈkɔː.dəro.ɪ]
[US: ˈkɔːr.də.ˈrɔɪ]

ribfluweelsubstantief
{n}

corner boy (someone who hangs around on street corners)
noun

straatjongensubstantief
{m}

cowboy hat (high crown, broad-brimmed hat, worn by cowboys)
noun
[UK: ˈkaʊ.bɔɪ hæt]
[US: ˈkaʊ.bɔɪ ˈhæt]

cowboyhoedsubstantief
{m}

coy [coyer, coyest] (archaic: quiet, reserved, modest)
adjective
[UK: kɔɪ]
[US: ˌkɔɪ]

bescheidenbijvoeglijk naamwoord

schuchterbijvoeglijk naamwoord

coy [coyer, coyest] (bashful, shy)
adjective
[UK: kɔɪ]
[US: ˌkɔɪ]

bedeesdbijvoeglijk naamwoord

timidebijvoeglijk naamwoord

verlegenbijvoeglijk naamwoord

coy [coyer, coyest] (pretending shyness or modesty)
adjective
[UK: kɔɪ]
[US: ˌkɔɪ]

koketbijvoeglijk naamwoord

coy [coyer, coyest] (reluctant to give details about something sensitive)
adjective
[UK: kɔɪ]
[US: ˌkɔɪ]

discreetbijvoeglijk naamwoord

kuisbijvoeglijk naamwoord

terughoudendbijvoeglijk naamwoord

coyote [coyotes] (canine)
noun
[UK: kɔɪ.ˈəʊt]
[US: koɪˈoʊt]

coyotesubstantief
{m}

prairiewolfsubstantief
{m}

coypu (Myocastor coypus)
noun
[UK: ˈkɔɪ.puː]
[US: ˈkɔɪ.puː]

beverratsubstantief

123