Engels-Nederlands woordenboek »

oy betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
decoy [decoys] (person or object meant to lure something to danger)
noun
[UK: dɪˈko.ɪ]
[US: dəˌk.ɔɪ]

afleidingsubstantief
{f}

lokvogelsubstantief
{m}

decoy [decoyed, decoying, decoys] (to act as, or use, a decoy)
verb
[UK: dɪˈko.ɪ]
[US: dəˌk.ɔɪ]

lokkenwerkwoord

deploy [deployed, deploying, deploys] (to install, test and implement a computer system or application)
verb
[UK: dɪˈplo.ɪ]
[US: də.ˌplɔɪ]

uitrollenwerkwoord

destroy [destroyed, destroying, destroys] ((colloquial) to defeat soundly)
verb
[UK: dɪˈstro.ɪ]
[US: də.ˌstrɔɪ]

verpulverenwerkwoord

destroy [destroyed, destroying, destroys] ((computing) to remove data (e.g., from memory))
verb
[UK: dɪˈstro.ɪ]
[US: də.ˌstrɔɪ]

wissenwerkwoord

destroy [destroyed, destroying, destroys] (to damage beyond use or repair)
verb
[UK: dɪˈstro.ɪ]
[US: də.ˌstrɔɪ]

kapot makenwerkwoord

slopenwerkwoord

vernielenwerkwoord

vernietigenwerkwoord

verwoestenwerkwoord

destroy [destroyed, destroying, destroys] (to neutralize)
verb
[UK: dɪˈstro.ɪ]
[US: də.ˌstrɔɪ]

tenietdoenwerkwoord

destroy [destroyed, destroying, destroys] (to put down or euthanize (e.g. an animal))
verb
[UK: dɪˈstro.ɪ]
[US: də.ˌstrɔɪ]

afmakenwerkwoord

laten inslapenwerkwoord

destroyer [destroyers] (that who/which destroys)
noun
[UK: dɪˈstro.ɪə(r)]
[US: də.ˌstrɔɪər]

vernietigersubstantief
{m}

doughboy (A kind of dumpling)
noun
[UK: ˈdəʊ.bɔɪ]
[US: ˈdoʊ.bɔɪ]

gebakken broodsubstantief
{n}

infanteristsubstantief
{m}

knoedelsubstantief
{f}

employ [employed, employing, employs] (to give someone work)
verb
[UK: ɪmˈplo.ɪ]
[US: em.ˌplɔɪ]

tewerkstellenwerkwoord

employee [employees] (individual who provides labor to a company or another person)
noun
[UK: ˌemplo.ɪ.ˈiː]
[US: em.ˌplɔɪi]

bediendesubstantief
{m} {f}

medewerkersubstantief
{m}

medewerkstersubstantief
{f}

werkneemstersubstantief
{f}

werknemersubstantief
{m}

employer [employers] (person or entity which employs others)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪə(r)]
[US: em.ˌplɔɪər]

werkgeversubstantief
{m}

employment [employments] (the act of employing)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪ.mənt]
[US: em.ˌplɔɪ.mənt]

aanwervingsubstantief

tewerkstellingsubstantief

employment [employments] (the number or percentage of people at work)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪ.mənt]
[US: em.ˌplɔɪ.mənt]

tewerkstellingscijfersubstantief

tewerkstellingsgraadsubstantief

employment [employments] (the work or occupation for which one is paid)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪ.mənt]
[US: em.ˌplɔɪ.mənt]

werksubstantief
{n}

employment [employments] (use, purpose)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪ.mənt]
[US: em.ˌplɔɪ.mənt]

benuttingsubstantief

emplooisubstantief
{n}

gebruiksubstantief
{n}

nutsubstantief
{n}

employment contract (category of contract)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪ.mənt kən.ˈtrækt]
[US: em.ˌplɔɪ.mənt ˈkɑːn.ˌtrækt]

arbeidsovereenkomstsubstantief

enjoy [enjoyed, enjoying, enjoys] (to have the use or benefit of something)
verb
[UK: ɪn.ˈdʒɔɪ]
[US: ɪn.ˈdʒɔɪ]

genietenwerkwoord

enjoy [enjoyed, enjoying, enjoys] (to receive pleasure or satisfaction from something)
verb
[UK: ɪn.ˈdʒɔɪ]
[US: ɪn.ˈdʒɔɪ]

genieten vanwerkwoord

enjoy your holiday (wishing someone good holidays)
phrase

prettige vakantie!phrase

enjoyability noun

genietbaarheidsubstantief
{n}

envoy [envoys] (representative)
noun
[UK: ˈenvo.ɪ]
[US: ˈen.vɒj]

gezantsubstantief
{m}

1234