Engels-Nederlands woordenboek »

not betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
not (And not)
conjunction
[UK: nɒt]
[US: ˈnɑːt]

geenvoegwoord

nietvoegwoord

not (negates meaning of verb)
adverb
[UK: nɒt]
[US: ˈnɑːt]

nietbijwoord

not at all (conventional reply to expression of gratitude)
interjection
[UK: nɒt ət ɔːl]
[US: ˈnɑːt ət ɔːl]

geen dank graag gedaaninterjection

geen probleeminterjection

not at all (not)
adverb
[UK: nɒt ət ɔːl]
[US: ˈnɑːt ət ɔːl]

totaal nietbijwoord

not bad (reasonably good)
adjective
[UK: nɒt bæd]
[US: ˈnɑːt ˈbæd]

niet slechtbijvoeglijk naamwoord

not even (constitutes an emphatic negation)
adverb
[UK: nɒt ˈiːv.n̩]
[US: ˈnɑːt ˈiːv.n̩]

niet eensbijwoord

nog nietbijwoord

zelfs nietbijwoord

not even (used to express strong disappointment)
interjection
[UK: nɒt ˈiːv.n̩]
[US: ˈnɑːt ˈiːv.n̩]

zelfs dat nietinterjection

not know which end is up (to have no common sense)
verb

ze niet allemaal op een rij hebbenwerkwoord

not on your life (an emphatic negative)
adverb

nooit van mijn levenbijwoord

not only … but also conjunction

niet alleen … maar ookvoegwoord

not to mention (much less)
conjunction

om nog maar te zwijgen vanvoegwoord

not to say (even; perhaps; almost)
conjunction
[UK: nɒt tuː ˈseɪ]
[US: ˈnɑːt ˈtuː ˈseɪ]

om niet te zeggenvoegwoord

not yet (not for the moment, though expected later)
adverb
[UK: nɒt jet]
[US: ˈnɑːt jet]

nog nietbijwoord

notable (capable of being noted; noticeable)
adjective
[UK: ˈnəʊ.təb.l̩]
[US: ˈnoʊ.təb.l̩]

waarneembaarbijvoeglijk naamwoord

notable (person or thing of distinction)
noun
[UK: ˈnəʊ.təb.l̩]
[US: ˈnoʊ.təb.l̩]

notabelesubstantief
{m}

notable (worthy of notice; remarkable)
adjective
[UK: ˈnəʊ.təb.l̩]
[US: ˈnoʊ.təb.l̩]

bemerkenswaardigbijvoeglijk naamwoord

opmerkelijkbijvoeglijk naamwoord

notary [notaries] (notary public)
noun
[UK: ˈnəʊ.tə.ri]
[US: ˈnoʊ.tə.ri]

notarissubstantief
{m}

notation [notations] (system of characters, symbols or abbreviated expressions used to express technical facts or quantities)
noun
[UK: nəʊ.ˈteɪʃ.n̩]
[US: noʊ.ˈteɪʃ.n̩]

notatiesubstantief
{f}

notch [notches] (indentation)
noun
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

inkervingsubstantief

notch [notches] (level or degree)
noun
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

graadsubstantief

tredesubstantief

notch [notches] (mountain pass)
noun
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

bergengtesubstantief

bergpassubstantief

notch [notches] (such a cut, used for keeping a record)
noun
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

keepsubstantief

notch [notched, notching, notches] (to achieve)
verb
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

behalenwerkwoord

bereikenwerkwoord

boekenwerkwoord

notch [notched, notching, notches] (to cut a notch)
verb
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

kervenwerkwoord

notch [notched, notching, notches] (to join by means of notches)
verb
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

inlatenwerkwoord

notch [notched, notching, notches] (to record by notches)
verb
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

inkepenwerkwoord

kepenwerkwoord

notch [notches] (V-shaped cut)
noun
[UK: nɒtʃ]
[US: ˈnɑːtʃ]

kerfsubstantief

note [notes] (character indicating the length and pitch of a tone)
noun
[UK: nəʊt]
[US: noʊt]

nootsubstantief
{c}

note [notes] (memorandum)
noun
[UK: nəʊt]
[US: noʊt]

aantekeningsubstantief
{f}

notasubstantief
{f}

12