Engels-Nederlands woordenboek »

lack betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
lack [lacked, lacking, lacks] (be without, need, require)
verb
[UK: læk]
[US: ˈlæk]

dervenwerkwoord

gebrek hebbenwerkwoord

missenwerkwoord

ontberenwerkwoord

lack (deficiency, need)
noun
[UK: læk]
[US: ˈlæk]

gebreksubstantief
{n}

lack of sleep (the having not slept enough)
noun
[UK: læk əv sliːp]
[US: ˈlæk əv sˈliːp]

slaaptekortsubstantief
{n}

lackadaisical (showing no interest or enthusiasm)
adjective
[UK: ˌlæk.ə.ˈdeɪ.zɪk.l̩]
[US: ˌlæk.ə.ˈdeɪ.zɪk.l̩]

laksbijvoeglijk naamwoord

lusteloosbijvoeglijk naamwoord

ongeïnteresseerdbijvoeglijk naamwoord

lackey [lackeys] (a fawning, servile follower)
noun
[UK: ˈlæk.i]
[US: ˈlæk.i]

slaafjesubstantief
{m}

voetvaagsubstantief
{m}

lackey [lackeys] (liveried male servant)
noun
[UK: ˈlæk.i]
[US: ˈlæk.i]

lakeisubstantief
{m}

lackluster (having no shine or lustre; dull)
adjective
[UK: ˈlæ.ˌklə.stə(r)]
[US: ˈlæ.ˌklə.stər]

dofbijvoeglijk naamwoord

American black bear (Ursus americanus)
noun
[UK: ə.ˈmer.ɪk.ən blæk beə(r)]
[US: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈblæk ˈber]

Amerikaanse zwarte beersubstantief
{m}

American black duck (Anas rubripes)
noun

Amerikaanse zwarte eendsubstantief
{f}

zwarte eendsubstantief
{f}

Asian black bear (Ursus thibetanus)
noun

Aziatische zwarte beersubstantief
{m}

kraagbeersubstantief
{m}

black [blacker, blackest] (absorbing all light)
adjective
[UK: blæk]
[US: ˈblæk]

zwartbijvoeglijk naamwoord

black [blacks] (colour/color)
noun
[UK: blæk]
[US: ˈblæk]

zwartsubstantief

black [blacks] (dark-skinned person, see also: Negro)
noun
[UK: blæk]
[US: ˈblæk]

zwartesubstantief
{m}

black [blacker, blackest] (without light)
adjective
[UK: blæk]
[US: ˈblæk]

donkerbijvoeglijk naamwoord

black [blacks] noun
[UK: blæk]
[US: ˈblæk]

negersubstantief
{m}

negerinsubstantief
{f}

zwartjesubstantief
{n}

black alder (Alnus glutinosa tree)
noun
[UK: blæk ˈɔːl.də]
[US: ˈblæk ˈɒl.dər]

zwarte elssubstantief
{m}

black and blue (covered in bruises)
adjective
[UK: blæk ənd bluː]
[US: ˈblæk ænd ˈbluː]

bont en blauwbijvoeglijk naamwoord

black antshrike (bird)
noun

zwarte mierklauwiersubstantief

black-arched moth (species of moth)
noun

nonvlindersubstantief

black-backed jackal [black-backed jackals] (Canis mesomelas)
noun
[UK: blæk bækt ˈʤækɔːl ]
[US: blæk bækt ˈʤækəl ]

zadeljakhalssubstantief
{m}

zwartrugjakhalssubstantief
{m}

black-bellied plover [black-bellied plovers] (An arctic bird)
noun
[UK: blæk ˈbɛlid ˈplʌvə ]
[US: blæk ˈbɛlid ˈplʌvər ]

zilverpleviersubstantief
{m}

black-bellied wren noun

zwartbuikwinterkoningsubstantief

black box (recorders in an aircraft)
noun
[UK: blæk bɒks]
[US: ˈblæk ˈbɑːks]

zwarte doossubstantief
{f}

black cat (black-furred cat)
noun

zwarte katsubstantief
{m} {f}

black child (black child, see also: pickaninny)
noun

negerkindsubstantief
{n}

black-crested antshrike (bird)
noun

Zwartkuif-mierklauwiersubstantief

black-crowned night heron [black-crowned night herons] (Nycticorax nycticorax)
noun
[UK: blæk kraʊnd naɪt ˈhɛrən ]
[US: blæk kraʊnd naɪt ˈhɛrən ]

kwaksubstantief
{m}

Black Death (14th century pandemic outbreak)
proper noun
[UK: ˈblæk.ˈdeθ]
[US: ˈblæk.ˈdeθ]

zwarte doodeigennam
{m}

black eye [black eyes] (bruised eye)
noun
[UK: blæk aɪ]
[US: ˈblæk ˈaɪ]

blauw oogsubstantief
{n}

12