Nederlands-Engels woordenboek »

gebrek betekenis in Engels

NederlandsEngels
gebrek substantief
{n}

lack(deficiency, need)
noun
[UK: læk] [US: ˈlæk]

gebrek aan zelfbeheersing substantief

acrasia(lack of self-control)
noun

gebrek hebben werkwoord

lack [lacked, lacking, lacks](be without, need, require)
verb
[UK: læk] [US: ˈlæk]

gebrekkig bijvoeglijk naamwoord

defective(having one or more defects)
adjective
[UK: dɪ.ˈfek.tɪv] [US: də.ˈfek.tɪv]

deficient(insufficient or inadequate in amount)
adjective
[UK: dɪ.ˈfɪʃnt] [US: də.ˈfɪ.ʃənt]

faulty [faultier, faultiest](having or displaying faults; not perfect; not adequate or acceptable)
adjective
[UK: ˈfɔːl.ti] [US: ˈfɒl.ti]

handicapped(having a handicap)
adjective
[UK: ˈhæn.dɪkæpt] [US: ˈhæn.diˌkæpt]

rickety(feeble in the joints, tottering)
adjective
[UK: ˈrɪk.ə.ti] [US: ˈrɪk.ə.ti]

in gebreke blijvend bijvoeglijk naamwoord

delinquent(late or failing to pay a debt or other financial obligation)
adjective
[UK: dɪ.ˈlɪŋ.kwənt] [US: də.ˈlɪŋ.kwənt]

spraakgebrek substantief
{n}

speech disorder [speech disorders](malfunction)
noun
[UK: spiːtʃ dɪs.ˈɔː.də(r)] [US: ˈspiːtʃ ˌdɪ.ˈsɔːr.dər]

Zoek geschiedenis