faith betekenis in Nederlands

Engels	Nederlands
faith [faiths] (feeling that something is true) noun [UK: feɪθ] [US: ˈfeɪθ]	geloofsubstantief {n} vertrouwensubstantief {n}
faith healer (one who uses spiritual means in order to heal) noun	gebedsgenezersubstantief {m} gebedsgenezeressubstantief {f}
faithful (having faith) adjective [UK: ˈfeɪθ.fəl] [US: ˈfeɪθ.fəl]	trouwbijvoeglijk naamwoord
faithful (loyal; adhering firmly to person or cause) adjective [UK: ˈfeɪθ.fəl] [US: ˈfeɪθ.fəl]	getrouwbijvoeglijk naamwoord
faithfulness (the state of being faithful) noun [UK: ˈfeɪθfl.nəs] [US: ˈfeɪθfl.nəs]	trouwsubstantief {m} {f}
bad faith (intent to deceive or mislead) noun	arglistsubstantief {f} kwade trouwsubstantief {f}
unfaithful adjective [UK: ˌʌn.ˈfeɪθ.fəl] [US: ən.ˈfeɪθ.fəl]	ontrouwbijvoeglijk naamwoord
yours faithfully (polite, formulaic end to letters) adjective	hoogachtendbijvoeglijk naamwoord

Zoek geschiedenis