Engels-Nederlands woordenboek »

ew betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Hebrews (book of the Bible)
proper noun
[UK: ˈhiː.bruːz]
[US: ˈhiː.bruːz]

Hebreeërseigennam
{m-Pl}

herewith (with this (especially, with this letter or communication))
adverb
[UK: ˌhɪə.ˈwɪð]
[US: ˌhɪˈr.wɪθ]

hiermeebijwoord

hew [hewed, hewn, hewing, hews] (to act according to)
verb
[UK: hjuː]
[US: ˈhjuː]

zich conformeren metwerkwoord

zich richten naarwerkwoord

hew [hewed, hewn, hewing, hews] (to chop away at; to whittle down; to mow down)
verb
[UK: hjuː]
[US: ˈhjuː]

houwenwerkwoord

hew [hewed, hewn, hewing, hews] (to shape; to form)
verb
[UK: hjuː]
[US: ˈhjuː]

boetserenwerkwoord

modellerenwerkwoord

vormenwerkwoord

hewer [hewers] (one who hews)
noun
[UK: ˈhjuːə(r)]
[US: ˈhjuːər]

houwersubstantief
{m}

homeward (towards home)
adverb
[UK: ˈhəʊm.wəd]
[US: ˈhoʊm.wəd]

heemwaartsbijwoord

huiswaartsbijwoord

homewards (leading toward home)
adjective
[UK: ˈhəʊm.wədz]
[US: ˈhoʊm.wədz]

heemwaartsbijvoeglijk naamwoord

huiswaartsbijvoeglijk naamwoord

homework [homeworks] (work that is done at home)
noun
[UK: ˈhəʊm.wɜːk]
[US: ˈhoʊm.wɜːk]

huistaaksubstantief

huiswerksubstantief

homeworld noun

thuiswereldsubstantief
{c}

honeydew (sweet, sticky substance deposited on leaves, etc., by insects feeding on plant sap, or by fungi)
noun
[UK: ˈhʌ.nɪ.djuː]
[US: ˈhʌ.ni.ˌduː]

honigdauwsubstantief
{m}

horsewhip (whip used on horses)
noun
[UK: ˈhɔː.swɪp]
[US: ˈhɔːr.swɪp]

karwatssubstantief
{f}

rijzweepsubstantief
{f}

housewarming (party)
noun
[UK: ˈhaʊˌswɑmɪŋ]
[US: ˈhaʊˌswɑmɪŋ]

huiswarmingsubstantief
{f}

instuifsubstantief
{m}

housewife (female head of household)
noun
[UK: ˈhaʊs.waɪf]
[US: ˈhaʊs.waɪf]

huisvrouwsubstantief
{f}

housework (domestic household chores)
noun
[UK: ˈhaʊs.wɜːk]
[US: ˈhaʊs.wərk]

huishoudelijk werksubstantief
{n}

huishoudensubstantief
{n}

I'm Jewish (I'm Jewish (ethnic))
phrase
[UK: aɪm ˈdʒuːɪʃ]
[US: ˈaɪm ˈdʒuː.ˌɪʃ]

ik ben Joodsphrase

I'm Jewish (I'm Jewish (religious))
phrase
[UK: aɪm ˈdʒuːɪʃ]
[US: ˈaɪm ˈdʒuː.ˌɪʃ]

ik ben joodsphrase

interview [interviews] (conversation with journalist etc.)
noun
[UK: ˈɪn.tə.vjuː]
[US: ˈɪn.tər.ˌvjuː]

interviewsubstantief
{n}

vraaggespreksubstantief
{n}

interview [interviewed, interviewing, interviews] (to have an interview)
verb
[UK: ˈɪn.tə.vjuː]
[US: ˈɪn.tər.ˌvjuː]

interviewenwerkwoord

interviewee [interviewees] (Someone being interviewed)
noun
[UK: ˌɪn.tə.vjuː.ˈiː]
[US: ˌɪn.tər.vjuː.ˈiː]

geïnterviewdesubstantief
{c}

interviewer [interviewers] (one who interviews)
noun
[UK: ˈɪn.tə.vjuːə(r)]
[US: ˈɪn.tər.ˌvjuːər]

interviewersubstantief
{m}

interviewstersubstantief
{f}

Jew [Jews] (member or descendant of the Jewish people)
noun
[UK: dʒuː]
[US: ˈdʒuː]

Jodinsubstantief
{f}

Joodsubstantief
{m}

Jew [Jews] (person of the Jewish faith)
noun
[UK: dʒuː]
[US: ˈdʒuː]

jodinsubstantief
{f}

joodsubstantief
{m}

Jew's harp (musical instrument)
noun
[UK: ʤuːz hɑːp ]
[US: ʤuz hɑrp ]

mondharpsubstantief
{f}

jewel [jewels] (gemstone)
noun
[UK: ˈdʒuːəl]
[US: ˈdʒuːəl]

juweelsubstantief
{n}

jewel [jewels] (valuable object for ornamentation)
noun
[UK: ˈdʒuːəl]
[US: ˈdʒuːəl]

sieraadsubstantief
{n}

jewel beetle (beetle of the family Buprestidae)
noun

juweelkeversubstantief
{m}

3456

Zoek geschiedenis