Engels-Nederlands woordenboek »

ew betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
firewall (computer software)
noun
[UK: ˈfaɪrwal]
[US: ˈfaɪrwal]

vuurmuursubstantief
{m}

firewall (fireproof barrier)
noun
[UK: ˈfaɪrwal]
[US: ˈfaɪrwal]

brandmuursubstantief
{m}

firewater (high proof alcohol)
noun
[UK: ˈfaɪə.wɔː.tə(r)]
[US: ˈfaɪə.wɔːr.tər]

vuurwatersubstantief
{n}

firewater (water for use in firefighting)
noun
[UK: ˈfaɪə.wɔː.tə(r)]
[US: ˈfaɪə.wɔːr.tər]

bluswatersubstantief

firewoman (female firefighter)
noun

brandweervrouwsubstantief
{f}

vrouwelijke brandbestrijdersubstantief
{f}

firewood (wood intended to be burned, typically for heat)
noun
[UK: ˈfaɪə.wʊd]
[US: ˈfaɪəˌr.wʊd]

brandhoutsubstantief
{n}

firework [fireworks] (exploding device)
noun
[UK: ˈfaɪə.wɜːk]
[US: ˈfaɪˌr.wərk]

vuurwerksubstantief
{n}

fireworks [fireworks] (plural of firework)
noun
[UK: ˈfaɪə.wɜːks]
[US: ˈfaɪˌr.wərks]

vuurwerksubstantief
{n}

fly [flew, flown, flying, flies] (to become accepted)
verb
[UK: flaɪ]
[US: ˈflaɪ]

aanslaanwerkwoord

lukkenwerkwoord

forewarn [forewarned, forewarning, forewarns] (to warn in advance)
verb
[UK: fɔː.ˈwɔːn]
[US: fɔːr.ˈwɔːrn]

op de hoogte stellenwerkwoord

waarschuwenwerkwoord

forewarned is forearmed (proverb)
phrase

een gewaarschuwd mens telt voor tweephrase

foreword [forewords] (an introductory section)
noun
[UK: ˈfɔː.wɜːd]
[US: ˈfɔˌrwərd]

inleidingsubstantief
{n}

voorwoordsubstantief
{n}

framework [frameworks] (a basic conceptual structure)
noun
[UK: ˈfreɪm.wɜːk]
[US: ˈfreɪˌm.wərk]

frameworksubstantief
{n}

kadersubstantief
{n}

raamwerksubstantief
{n}

framework [frameworks] (the arrangement of support beams that represent a buildings general shape and size)
noun
[UK: ˈfreɪm.wɜːk]
[US: ˈfreɪˌm.wərk]

geraamtesubstantief
{n}

framework directive noun

kaderrichtlijnsubstantief

freeware (free of charge software)
noun

freewaresubstantief
{m}

freewheel (device)
noun
[UK: friː.ˈwiːl]
[US: friː.ˈwiːl]

vrijloopnaafsubstantief
{m} {f}

freewheeling (unbounded by rules or conventions)
adjective
[UK: friː.ˈwiːl.ɪŋ]
[US: ˈfriː.ˌwil.ɪŋ]

vrijwielenbijvoeglijk naamwoord

get a word in edgewise (to break into or participate in a conversation)
verb

een speld tussen krijgenwerkwoord

good news (something positive)
noun
[UK: ɡʊd njuːz]
[US: ˈɡʊd ˈnuːz]

goed nieuwssubstantief
{?}

good news (the message of Jesus concerning the salvation of the faithful)
noun
[UK: ɡʊd njuːz]
[US: ˈɡʊd ˈnuːz]

goede nieuwssubstantief
{n}

great crested newt (Triturus cristatus)
noun
[UK: ˈɡreɪt ˈkre.stɪd njuːt]
[US: ˈɡreɪt ˈkre.stəd ˈnuːt]

grote watersalamandersubstantief
{m}

kamsalamandersubstantief
{m}

half nephew (son of a half sibling)
noun

halfneefsubstantief
{m}

happy New Year (Happy New Year)
phrase
[UK: ˈhæp.i njuː ˈjiə(r)]
[US: ˈhæp.i nuː ˈjɪr̩]

Gelukkig Nieuwjaarphrase

have a screw loose (to be insane, irrational, or eccentric)
verb
[UK: həv ə skruː luːs]
[US: həv ə ˈskruː ˈluːs]

een vijs kwijt zijnwerkwoord

Hebrew [Hebrews] (language, see also: Biblical Hebrew)
noun
[UK: ˈhiː.bruː]
[US: ˈhiː.bruː]

Hebreeuwssubstantief
{n}

Hebrew [Hebrews] (person)
noun
[UK: ˈhiː.bruː]
[US: ˈhiː.bruː]

Hebreeërsubstantief
{m}

Hebreeërssubstantief
{m}

Hebreeuwsesubstantief
{m}

Hebreeuwsensubstantief
{f}

Hebreïnnesubstantief
{f}

Hebrew (pertaining to the people)
adjective
[UK: ˈhiː.bruː]
[US: ˈhiː.bruː]

Hebreeuwsbijvoeglijk naamwoord

Hebrew Bible (the sacred texts of Judaism)
proper noun

Hebreeuwse Bijbeleigennam
{m}

2345

Zoek geschiedenis