Engels | Nederlands |
---|---|
do [did, done, doing, does] (be in jail) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | zittenwerkwoord |
do [did, done, doing, does] (be reasonable or acceptable) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | gaanwerkwoord |
do [did, done, doing, does] (cook) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | bakkenwerkwoord kokenwerkwoord |
do [did, done, doing, does] (for emphasis) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | welwerkwoord |
do [does] (function, celebration, party) noun [UK: duː] [US: ˈduː] | feestsubstantief fuifsubstantief gedoesubstantief |
do [does] (hairdo) noun [UK: duː] [US: ˈduː] | snitsubstantief |
do [did, done, doing, does] (in questions) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | Not used in Dutchwerkwoord |
do [does] (period of confusion or argument) noun [UK: duː] [US: ˈduː] | ruziesubstantief |
do [did, done, doing, does] (slang: have sex with) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | binnendoenwerkwoord |
do [does] (tonic of the C major scale) noun [UK: duː] [US: ˈduː] | dosubstantief |
do [did, done, doing, does] (visit) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | bezoekenwerkwoord |
do [did, done, doing, does] (work, suffice) verb [UK: duː] [US: ˈduː] | volstaanwerkwoord |
do [did, done, doing, does] verb [UK: duː] [US: ˈduː] | aanvallen; eraan zijnwerkwoord doenwerkwoord goeddoenwerkwoord kapot zijn ; deugddoenwerkwoord klaar zijnwerkwoord |
do I know you (do I know you?) phrase | ken ik je ergens van?phrase ken ik je niet ergens van?phrase ken ik je?phrase ken ik jullie?phrase ken ik u ergens van?phrase ken ik u niet ergens van?phrase ken ik u?phrase |
do not disturb phrase [UK: duː nɒt dɪ.ˈstɜːb] [US: ˈduː ˈnɑːt ˌdɪ.ˈstɝːb] | niet storenphrase |
do not enter phrase | niet betredenphrase |
do one (go away) verb | ervan tussen knijpenwerkwoord ervandoor gaanwerkwoord |
do one's bit (to make an individual contribution toward an overall effort) verb [UK: duː wʌnz bɪt] [US: ˈduː wʌnz ˈbɪt] | zijn steentje bijdragenwerkwoord |
do the dishes (to wash up dishes) verb [UK: duː ðə ˈdɪ.ʃɪz] [US: ˈduː ðə ˈdɪ.ʃəz] | afwassenwerkwoord de afwas doenwerkwoord |
do the laundry (to wash the laundry) verb | de was doenwerkwoord |
do unto others as you would have them do unto you (One should treat others as one would like others to treat oneself) phrase | dat u geschiedtphrase doe dat ook een ander nietphrase wat gij niet wiltphrase |
do you accept American dollars (do you accept American dollars?) phrase | |
do you accept credit cards (do you accept credit cards?) phrase | aanvaardt u creditcards?phrase |