Engels-Nederlands woordenboek »

date betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
date [dates] (assigned end; conclusion)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

eindesubstantief
{n}

date [dates] (fruit of the date palm)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

dadelsubstantief
{m}

date [dates] (meeting with a lover or potential lover; a person so met)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

datesubstantief

date [dates] (obsolete: given or assigned length of life)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

levensduursubstantief
{m}

date [dates] (point in time)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

tijdstipsubstantief
{n}

date [dates] (pre-arranged social meeting)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

afspraaksubstantief
{f}

afspraakjesubstantief
{n}

date [dates] (that which specifies the time of writing, inscription etc.)
noun
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

datumsubstantief
{m}

date [dated, dating, dates] (to begin)
verb
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

dateren uitwerkwoord

dateren vanwerkwoord

date [dated, dating, dates] (to determine the age of something)
verb
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

daterenwerkwoord

date [dated, dating, dates] (to take (someone) on a series of dates)
verb
[UK: deɪt]
[US: ˈdeɪt]

datenwerkwoord

date of birth (date and year when something was born)
noun
[UK: deɪt əv bɜːθ]
[US: ˈdeɪt əv ˈbɝːθ]

geboortedatumsubstantief
{m}

date palm [date palms] (Phoenix dactylifera)
noun
[UK: deɪt pɑːm]
[US: ˈdeɪt ˈpɑːm]

dadelboomsubstantief
{m}

dadelpalmsubstantief
{m}

accommodate [accommodated, accommodating, accommodates] (to provide housing for)
verb
[UK: ə.ˈkɒm.ə.deɪt]
[US: ə.ˈkɑːm.ə.ˌdeɪt]

herbergenwerkwoord

onderbrengenwerkwoord

accommodate [accommodated, accommodating, accommodates] (to show the correspondence of; adapt to fit)
verb
[UK: ə.ˈkɒm.ə.deɪt]
[US: ə.ˈkɑːm.ə.ˌdeɪt]

aanpassenwerkwoord

accommoderenwerkwoord

antedate [antedated, antedating, antedates] (To assign a date earlier than the actual date; to backdate)
verb
[UK: ˌæn.ti.ˈdeɪt]
[US: ˌæn.ti.ˈdeɪt]

antedaterenwerkwoord

candidate [candidates] (person running in an election)
noun
[UK: ˈkæn.dɪ.dət]
[US: ˈkæn.də.det]

kandidaatsubstantief
{m}

kandidatesubstantief
{f}

chordate [chordates] (a member of the phylum Chordata)
noun
[UK: kˈɔːdeɪt]
[US: kˈɔːrdeɪt]

chordadiersubstantief
{n}

consolidate [consolidated, consolidating, consolidates] (to make stronger or more solid)
verb
[UK: kən.ˈsɒ.lɪ.deɪt]
[US: kən.ˈsɑː.lə.ˌdet]

consoliderenwerkwoord

versterkenwerkwoord

dilapidated (having fallen into a state of disrepair)
adjective
[UK: dɪ.ˈlæ.pɪ.deɪ.tɪd]
[US: də.ˈlæ.pə.ˌde.təd]

verloederdbijvoeglijk naamwoord

vervallenbijvoeglijk naamwoord

verwaarloosdbijvoeglijk naamwoord

due date [due dates] (date payment is due)
noun
[UK: djuː deɪt]
[US: ˈduː ˈdeɪt]

vervaldagsubstantief
{m}

vervaldatumsubstantief
{n}

elucidate [elucidated, elucidating, elucidates] (make clear)
verb
[UK: ɪ.ˈluː.sɪ.deɪt]
[US: ə.ˈluː.sə.ˌdet]

clarificerenwerkwoord

uitleggenwerkwoord

verduidelijkenwerkwoord

verhelderenwerkwoord

verklarenwerkwoord

expiry date (date something expires)
noun

vervaldatumsubstantief
{m}

International Date Line (line on the Earth's surface)
proper noun
[UK: ˌɪnt.ə.ˈnæʃ.n̩.əl deɪt laɪn]
[US: ˌɪnt.r̩.ˈnæʃ.n̩.əl ˈdeɪt ˈlaɪn]

internationale datumgrenseigennam
{f}

intimidate [intimidated, intimidating, intimidates] (to make timid or fearful)
verb
[UK: ɪn.ˈtɪ.mɪ.deɪt]
[US: ˌɪn.ˈtɪ.mə.ˌdet]

inschuchterenwerkwoord

intimiderenwerkwoord

inundate [inundated, inundating, inundates] (to cover with large amounts of water)
verb
[UK: ˈɪ.nʌn.deɪt]
[US: ˈɪ.nʌn.ˌdet]

inunderenwerkwoord

12