Engels-Nederlands woordenboek »

date betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
invalidate [invalidated, invalidating, invalidates] (to make invalid)
verb
[UK: ɪn.ˈvæ.lɪ.deɪt]
[US: ˌɪn.ˈvæ.lə.ˌdet]

ontkrachtenwerkwoord

lapidate (stone to death)
verb
[UK: ˈlæ.pɪ.deɪt]
[US: ˈlæ.pɪ.ˌdeɪt]

stenigenwerkwoord

mandate [mandates] (official command)
noun
[UK: ˈmæn.deɪt]
[US: ˈmæn.ˌdet]

mandaatsubstantief
{n}

outdated (out of date, old-fashioned, antiquated)
adjective
[UK: aʊt.ˈdeɪ.tɪd]
[US: ˈaʊt.ˌde.təd]

achterhaaldbijvoeglijk naamwoord

gedateerdbijvoeglijk naamwoord

verouderdbijvoeglijk naamwoord

up-to-date (current; recent)
adjective
[UK: ˌʌp tə ˈdeɪt]
[US: ˌʌp tə ˈdeɪt]

actueelbijvoeglijk naamwoord

update [updates] (action of making something up to date)
noun
[UK: ˌʌp.ˈdeɪt]
[US: ˌʌp.ˈdeɪt]

actualisatiesubstantief
{f}

bijwerkingsubstantief
{f}

update [updated, updating, updates] (to make something up to date)
verb
[UK: ˌʌp.ˈdeɪt]
[US: ˌʌp.ˈdeɪt]

actualiserenwerkwoord

bijwerkenwerkwoord

op punt stellenwerkwoord

validate [validated, validating, validates] (to render valid)
verb
[UK: ˈvæ.lɪ.deɪt]
[US: ˈvæ.lə.det]

validerenwerkwoord

what date is it today (what date is it today?)
phrase

de hoeveelste is het vandaag?phrase

12