Engels-Nederlands woordenboek »

carry betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
carry (a manner of transporting or lifting something)
noun
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

greepsubstantief
{m}

carry (bit or digit carried in an addition)
noun
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

overdrachtsubstantief
{m}

carry [carried, carrying, carries] (in an addition)
verb
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

onthoudenwerkwoord

overdragenwerkwoord

carry [carried, carrying, carries] (to adopt; take over or stand in)
verb
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

overnemenwerkwoord

carry [carried, carrying, carries] (to stock or supply)
verb
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

beschikbaar hebbenwerkwoord

ter beschikking hebbenwerkwoord

carry [carried, carrying, carries] (to transmit or travel)
verb
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

te horen zijnwerkwoord

carry [carried, carrying, carries] (to transport by lifting)
verb
[UK: ˈkæ.ri]
[US: ˈkæ.ri]

dragenwerkwoord

carry coals to Newcastle (do something unneeded or redundant)
verb

uilen naar Athene dragenwerkwoord

water naar de zee dragenwerkwoord

carry-on (the luggage which is taken onto an airplane with a passenger)
noun

handbagagesubstantief
{f}

carry out (to fulfill, see also: fulfill)
verb
[UK: ˈkæ.ri ˈaʊt]
[US: ˈkæ.ri ˈaʊt]

uitvoerenwerkwoord

carrying pole (a yoke of wood or bamboo, used by people to carry a load)
noun

draagstoksubstantief
{m}

pikolansubstantief
{m}

miscarry [miscarried, miscarrying, miscarries] (to fail to achieve)
verb
[UK: ˌmɪsˈk.æ.ri]
[US: ˈmɪ.ˌske.ri]

mislukkenwerkwoord

miscarry [miscarried, miscarrying, miscarries] (to involuntarily abort a foetus)
verb
[UK: ˌmɪsˈk.æ.ri]
[US: ˈmɪ.ˌske.ri]

een miskraam hebbenwerkwoord

een miskraam krijgenwerkwoord

wife carrying (Scandinavian sport)
noun
[UK: waɪf ˈkæ.rɪ.ɪŋ]
[US: ˈwaɪf ˈkæ.ri.ɪŋ]

vrouwdragensubstantief
{n}