Engels-Nederlands woordenboek »

akin betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
groundbreaking (innovative)
adjective
[UK: ˈɡraʊnd.ˌbrekɪŋ]
[US: ˈɡraʊnd.ˌbrekɪŋ]

baanbrekendbijvoeglijk naamwoord

grensverleggendbijvoeglijk naamwoord

haymaking (cutting and curing of grass)
noun
[UK: ˈheɪ.meɪkɪŋ]
[US: ˈheɪ.meɪkɪŋ]

hooioogstsubstantief
{m}

in a manner of speaking (as it were, figuratively speaking, in a manner, in a way, in a certain respect)
preposition

bij wijze van sprekenpreposition

in the making (in the process of being made)
preposition

in wordingpreposition

kayak [kayaked, kayaking, kayaks] (to use a kayak to travel or race)
verb
[UK: ˈkaɪæk]
[US: ˈkaɪæk]

kajakkenwerkwoord

leak [leaked, leaking, leaks] (to allow fluid to escape or enter)
verb
[UK: liːk]
[US: ˈliːk]

lekkenwerkwoord

make [made, made, making, makes] (to cause to do)
verb
[UK: ˈmeɪk]
[US: ˈmeɪk]

doenwerkwoord

ertoe brengenwerkwoord

make [made, made, making, makes] (to constitute)
verb
[UK: ˈmeɪk]
[US: ˈmeɪk]

vormenwerkwoord

make [made, made, making, makes] (to construct)
verb
[UK: ˈmeɪk]
[US: ˈmeɪk]

makenwerkwoord

make [made, made, making, makes] (to interpret)
verb
[UK: ˈmeɪk]
[US: ˈmeɪk]

denkenwerkwoord

interpreterenwerkwoord

overtake [overtook, overtaken, overtaking, overtakes] (to pass a more slowly moving object)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈteɪk]
[US: ˌoʊv.ə.ˈteɪk]

inhalenwerkwoord

partake [partook, partaken, partaking, partakes] (to share food)
verb
[UK: pɑː.ˈteɪk]
[US: parˈteɪk]

mee-etenwerkwoord

partake [partook, partaken, partaking, partakes] (to take part in an activity)
verb
[UK: pɑː.ˈteɪk]
[US: parˈteɪk]

deelnemenwerkwoord

participerenwerkwoord

rake [raked, raking, rakes] (to act upon with a rake, or as if with a rake)
verb
[UK: reɪk]
[US: ˈreɪk]

gritselenwerkwoord

harkenwerkwoord

rakelenwerkwoord

rake [raked, raking, rakes] (to search through (thoroughly))
verb
[UK: reɪk]
[US: ˈreɪk]

uitkammenwerkwoord

retake [retook, retaken, retaking, retakes] (film again)
verb
[UK: ˌriː.ˈteɪk]
[US: ˈriː.ˈteɪk]

opnieuw opnemenwerkwoord

retake [retook, retaken, retaking, retakes] (take again)
verb
[UK: ˌriː.ˈteɪk]
[US: ˈriː.ˈteɪk]

hernemenwerkwoord

retake [retook, retaken, retaking, retakes] (take back)
verb
[UK: ˌriː.ˈteɪk]
[US: ˈriː.ˈteɪk]

terugnemenwerkwoord

shake [shook, shaken, shaking, shakes] (transitive: to cause to move)
verb
[UK: ʃeɪk]
[US: ˈʃeɪk]

schuddenwerkwoord

shake [shook, shaken, shaking, shakes] (transitive: to disturb emotionally)
verb
[UK: ʃeɪk]
[US: ˈʃeɪk]

schokkenwerkwoord

sneak [sneaked, sneaked, sneaking, sneaks] (to creep)
verb
[UK: sniːk]
[US: ˈsniːk]

rondsluipenwerkwoord

sluipenwerkwoord

wegsluipenwerkwoord

soak [soaked, soaking, soaks] (to allow (especially a liquid) to be absorbed)
verb
[UK: səʊk]
[US: soʊk]

opnemenwerkwoord

soak [soaked, soaking, soaks] (to be saturated with liquid by being immersed in it)
verb
[UK: səʊk]
[US: soʊk]

doorwekenwerkwoord

soak [soaked, soaking, soaks] (to immerse in liquid to the point of saturation or thorough permeation)
verb
[UK: səʊk]
[US: soʊk]

wekenwerkwoord

soak [soaked, soaking, soaks] (to penetrate or permeate by saturation)
verb
[UK: səʊk]
[US: soʊk]

doordringenwerkwoord

speak [spoke, spoken, speaking, speaks] (to communicate with one's voice using words)
verb
[UK: spiːk]
[US: ˈspiːk]

sprekenwerkwoord

squeak [squeaked, squeaking, squeaks] (emit sound)
verb
[UK: skwiːk]
[US: ˈskwiːk]

piepenwerkwoord

tweak [tweaked, tweaking, tweaks] (to pinch and pull with a sudden jerk and twist; to twitch)
verb
[UK: twiːk]
[US: ˈtwiːk]

draaienwerkwoord

knijpenwerkwoord

trekkenwerkwoord

undertake [undertook, undertaken, undertaking, undertakes] (to start an enterprise)
verb
[UK: ˌʌn.də.ˈteɪk]
[US: ˈʌn.dər.ˌtek]

ondernemenwerkwoord

winemaking (process of making wine)
noun
[UK: wˈaɪnmeɪkɪŋ]
[US: wˈaɪnmeɪkɪŋ]

vinificatiesubstantief
{f}

123

Zoek geschiedenis