Engels | Nederlands |
---|---|
absorptivity [absorptivities] (the quality of being absorptive) noun [UK: ˌæb.sɔːp.ˈtɪ.vɪ.tɪ] [US: ˈæb.sɔːrp.ˈtɪ.vɪ.tiː] | absorptievermogensubstantief |
absquatulate (to leave quickly or in a hurry; to take oneself off; to decamp; to depart) verb [UK: əbskwˈɒtʃʊlˌeɪt] [US: əbskwˈɑːtʃʊlˌeɪt] | 'm smerenwerkwoord er vanonder muizenwerkwoord er vanonder trekkenwerkwoord wegwezenwerkwoord zijn biezen pakkenwerkwoord |
abstain [abstained, abstaining, abstains] (hinder, withhold) verb [UK: əb.ˈsteɪn] [US: əb.ˈsteɪn] | verhinderenwerkwoord |
abstain [abstained, abstaining, abstains] (refrain from) verb [UK: əb.ˈsteɪn] [US: əb.ˈsteɪn] | abstinerenwerkwoord zich onthoudenwerkwoord |
abstainer [abstainers] (one who abstains) noun [UK: əb.ˈsteɪ.nə(r)] [US: əb.ˈsteɪ.nər] | onthoudersubstantief |
abstemious (marked by, or spent in, abstinence) adjective [UK: əb.ˈstiː.miəs] [US: əb.ˈstiː.miəs] | abstinentbijvoeglijk naamwoord |
abstemious (refraining from freely consuming food or strong drink) adjective [UK: əb.ˈstiː.miəs] [US: əb.ˈstiː.miəs] | frugaalbijvoeglijk naamwoord karigbijvoeglijk naamwoord matigbijvoeglijk naamwoord |
abstemious (sparingly used; used with temperance or moderation) adjective [UK: əb.ˈstiː.miəs] [US: əb.ˈstiː.miəs] | soberbijvoeglijk naamwoord |
abstemiousness (austerity) noun [UK: əb.ˈstiː.miə.snəs] [US: əb.ˈstiː.miə.snəs] | gematigheidsubstantief onthoudingsubstantief |
abstention [abstentions] (the act of abstaining) noun [UK: əb.ˈsten.ʃn̩] [US: əb.ˈsten.tʃn̩] | abstinentiesubstantief onthoudingsubstantief |
abstentionism (policy of abstaining from political participation) noun | abstentionismesubstantief |
abstentionist [abstentionists] (advocate of not getting involved politically) noun [UK: əbˈstɛnʃ(ə)nɪst ] [US: əbˈstɛnʧənɪst ] | onthoudersubstantief |
abstentious (abstemious) adjective | onthoudendbijvoeglijk naamwoord |
abstergent (a substance used in cleansing) noun [UK: əb.ˈstɜː.dʒənt] [US: æb.ˈstɜːr.dʒənt] | reinigingsmiddelsubstantief zuiveringsmiddelsubstantief |
abstersion (the act of cleaning) noun [UK: əb.ˈstɜː.ʃən] [US: æb.ˈstɜːr.ʃən] | reinigingsubstantief zuiveringsubstantief |
abstersive (cleansing, purging) adjective | reinigendbijvoeglijk naamwoord zuiverendbijvoeglijk naamwoord |
abstinence (delay of spending) noun [UK: ˈæb.stɪ.nəns] [US: ˈæb.stə.nəns] | uitstel van betalingsubstantief |
abstinence (specifically, abstinence from alcohol) noun [UK: ˈæb.stɪ.nəns] [US: ˈæb.stə.nəns] | abstinentiesubstantief alcoholonthoudingsubstantief geheelonthoudingsubstantief |
abstinence (the act or practice of abstaining) noun [UK: ˈæb.stɪ.nəns] [US: ˈæb.stə.nəns] | onthoudingsubstantief |
abstinent (one who abstains) noun [UK: ˈæb.stɪ.nənt] [US: ˈæb.stə.nənt] | abstinentsubstantief onthoudersubstantief |
abstinent (refraining from indulgence) adjective [UK: ˈæb.stɪ.nənt] [US: ˈæb.stə.nənt] | bescheidenbijvoeglijk naamwoord matigbijvoeglijk naamwoord soberbijvoeglijk naamwoord zich onthoudendbijvoeglijk naamwoord |
abstract (absent in mind) adjective [UK: ˈæb.strækt] [US: æb.ˈstrækt] | afwezigbijvoeglijk naamwoord |