Dutch-German dictionary »

krom meaning in German

DutchGerman
krom bijvoeglijk naamwoord

gebogenAdjektiv

krumm [krummer; am krummsten]Adjektiv

krombuigen v

biegen [bog; hat/ist gebogen]Verb

kromme substantief

die Kurve [der Kurve; die Kurven]Substantiv

krommen v

biegen [bog; hat/ist gebogen]Verb

kromming substantief

die Biegung [der Biegung; die Biegungen]Substantiv

kromtrekken werkwoord

sich beugen

kromtrekken v

biegen [bog; hat/ist gebogen]Verb

bekrompen bijvoeglijk naamwoord

schmal [schmaler; am schmalsten]Adjektiv

zichkrommen

sich beugen

zichkrommen v

biegen [bog; hat/ist gebogen]Verb