Dutch-English dictionary »

zich meaning in English

DutchEnglish
het gezicht in de handen verbergen werkwoord

facepalm(bring the palm of the hand to the face)
verb

het gezicht verliezen werkwoord

lose face(lose respect of others)
verb
[UK: luːz feɪs] [US: ˈluːz ˈfeɪs]

het zich onttrekken substantief

cop-out(avoidance or inadequate performance of a task or duty)
noun
[UK: ˈkɒp aʊt] [US: ˈkɒp aʊt]

hoofdopzichter substantief
{m}

superintendent [superintendents](a person who is authorized to supervise, direct or administer something)
noun
[UK: ˌsuː.pə.rɪn.ˈten.dənt] [US: ˌsuː.pə.rən.ˈten.dənt]

ieder voor zich phrase

every man for himself(forget about comradeship; save yourselves!)
phrase

in de staat waarin het zich bevindt bijvoeglijk naamwoord

warts and all(of a description which does not conceal shortcomings or imperfections)
adjective

in zich opnemen werkwoord

absorb [absorbed, absorbing, absorbs](physics: to take up by chemical or physical action)
verb
[UK: əb.ˈzɔːb] [US: əb.ˈzɔːrb]

in zich verenigen werkwoord

epitomize [epitomized, epitomizing, epitomizes](be an epitome)
verb
[UK: ɪ.ˈpɪ.tə.maɪz] [US: ə.ˈpɪ.tə.ˌmaɪz]

in zichzelf gekeerd bijvoeglijk naamwoord

introverted(psychology: Of or characteristic of an introvert)
adjective
[UK: ˌɪn.trə.ˈvɜː.tɪd] [US: ˈɪntro.ˌvər.təd]

in zichzelf praten werkwoord

talk to oneself(to converse with oneself)
verb
[UK: ˈtɔːk tuː wʌn.ˈself] [US: ˈtɔːk ˈtuː wʌn.ˈself]

in zichzelf verdiept bijvoeglijk naamwoord

self-absorbed(heavily concerned with oneself)
adjective
[UK: ˌself əb.ˈzɔːbd] [US: ˌself əb.ˈzɔːrbd]

inzicht substantief
{n}

acumen(quickness of perception)
noun
[UK: ˈæ.kjʊ.mən] [US: ə.ˈkjuː.mən]

insight [insights](power of acute observation and deduction)
noun
[UK: ˈɪn.saɪt] [US: ˈɪn.ˌsaɪt]

jachtopzichter substantief
{m}

gamekeeper [gamekeepers](person employed to maintain the game)
noun
[UK: ˈɡeɪmk.iː.pə(r)] [US: ˈɡeɪmk.iː.pər]

kortzichtig bijvoeglijk naamwoord

blinkered(having tunnel vision (figurative))
adjective
[UK: ˈblɪŋkə(r)d] [US: ˈblɪŋkərd]

kortzichtigheid substantief
{f}

myopia [myopias](lack of imagination, discernment or long-range perspective in thinking or planning)
noun
[UK: maɪ.ˈəʊ.pɪə] [US: maɪˈo.ʊ.pɪə]

land in zicht interjection

land ahoy(interjection shouted by the ship's watch)
interjection

liefde op het eerste gezicht substantief

love at first sight(an instantaneous attraction)
noun
[UK: ˈlʌv ət ˈfɜːst saɪt] [US: ˈlʌv ət ˈfɝːst ˈsaɪt]

met alleen aandacht voor zichzelf bijvoeglijk naamwoord

self-absorbed(heavily concerned with oneself)
adjective
[UK: ˌself əb.ˈzɔːbd] [US: ˌself əb.ˈzɔːrbd]

omzichtig bijvoeglijk naamwoord

careful(cautious)
adjective
[UK: ˈkeə.fʊl] [US: ˈker.fəl]

circumspect(carefully aware of all circumstances)
adjective
[UK: ˈsɜːk.əm.spekt] [US: ˈsɝːk.əm.ˌspekt]

prudent(sagacious in adapting means to ends)
adjective
[UK: ˈpruːdnt] [US: ˈpruː.dənt]

omzichtig bijwoord

cautiously(in a cautious manner)
adverb
[UK: ˈkɔː.ʃə.sli] [US: ˈkɒ.ʃə.sli]

omzichtigheid substantief
{f}

caution [cautions](careful attention, prudence)
noun
[UK: ˈkɔːʃ.n̩] [US: ˈkɑːʃ.n̩]

ondoorzichtig bijvoeglijk naamwoord

opaque(hindering light to pass through)
adjective
[UK: əʊ.ˈpeɪk] [US: oʊ.ˈpeɪk]

onoverzichtelijk bijvoeglijk naamwoord

disordered(chaotic)
adjective
[UK: dɪs.ˈɔː.dəd] [US: ˌdɪ.ˈsɔːr.dərd]

onvoorzichtig bijvoeglijk naamwoord

careless(not giving sufficient attention or thought)
adjective
[UK: ˈkeə.ləs] [US: ˈker.ləs]

onvoorzichtigheid substantief

carelessness(lack of care)
noun
[UK: ˈkeə.lə.snəs] [US: ˈker.lə.snəs]

onzichtbaar bijvoeglijk naamwoord

imperceptible(not perceptible)
adjective
[UK: ˌɪm.pə.ˈsep.təb.l̩] [US: ˌɪm.pər.ˈsep.təb.l̩]

invisible(unable to be seen)
adjective
[UK: ɪn.ˈvɪ.zəb.l̩] [US: ˌɪn.ˈvɪ.zəb.l̩]

onzichtbaar bijwoord

invisibly(in a way that can not be seen)
adverb
[UK: ɪn.ˈvɪ.zə.bli] [US: ɪn.ˈvɪ.zə.bli]

onzichtbaarheid substantief
{f}

invisibility(the state of being invisible)
noun
[UK: ɪn.ˌvɪ.zə.ˈbɪ.lɪ.ti] [US: ˌɪn.ˌvɪ.zə.ˈbɪ.lə.ti]

onzichtbare hand substantief
{f}

invisible handnoun

op het eerste gezicht preposition

at first blush(upon first impression or consideration)
preposition
[UK: ət ˈfɜːst blʌʃ] [US: ət ˈfɝːst ˈbləʃ]

at first glance(after only a superficial examination or review)
preposition
[UK: ət ˈfɜːst ɡlɑːns] [US: ət ˈfɝːst ˈɡlæns]

op het eerste gezicht bijwoord

ostensiblyadverb
[UK: ɒ.ˈsten.sə.bli] [US: aˈsten.sə.bli]

op zich bijwoord

per se(by itself)
adverb
[UK: pɜː(r) sə] [US: ˈpɝː ˌsɑːw.ˈθiːst]

op zich nemen substantief

assumption [assumptions](the act of assuming, or taking to or upon oneself)
noun
[UK: ə.ˈsʌmp.ʃn̩] [US: ə.ˈsəmp.ʃn̩]

opzichter substantief
{m}

boss [bosses](supervisor)
noun
[UK: bɒs] [US: ˈbɒs]

overseer [overseers](one who oversees)
noun
[UK: ˈəʊv.ə.sɪə(r)] [US: ˈoʊv.r̩.sɪə(r)]

5678