Dutch-English dictionary »

zet meaning in English

DutchEnglish
doorzettingsvermogen substantief
{n}

persistence(property of being persistent)
noun
[UK: pə.ˈsɪ.stəns] [US: pər.ˈsɪ.stəns]

pluck(nerve, fortitude, persistence)
noun
[UK: plʌk] [US: ˈplək]

een tandje bijzetten werkwoord

pull one's socks up(start making an effort; to renew or redouble one's efforts)
verb

een voorzet geven werkwoord

assist [assisted, assisting, assists](to make a pass in a sport)
verb
[UK: ə.ˈsɪst] [US: ə.ˈsɪst]

een zet doen werkwoord

move [moved, moving, moves](to change the place of a piece)
verb
[UK: muːv] [US: ˈmuːv]

een zetje geven werkwoord

boost [boosted, boosting, boosts](to lift or push from behind)
verb
[UK: buːst] [US: ˈbuːst]

er een handvat aanzetten werkwoord

haft(fit a handle)
verb
[UK: hɑːft] [US: ˈhæft]

fotozetten substantief
{n}

phototypesetting(typesetting method)
noun
[UK: fˌəʊtəʊtˈaɪpsɪtɪŋ] [US: fˌoʊɾoʊtˈaɪpsɪɾɪŋ]

gelieve; Would you please turn off the TV? - Zou u a.u.b. de TV kunnen uitzetten werkwoord

would(used to express a polite request)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

gevangenzetten werkwoord

incarcerate [incarcerated, incarcerating, incarcerates](to lock away in prison)
verb
[UK: ɪnˈk.ɑː.sə.reɪt] [US: ˌɪnˈk.ɑːr.sə.ˌret]

gezet bijvoeglijk naamwoord

abdominous(pot-bellied)
adjective
[UK: æb.ˈdɒ.mɪ.nəs] [US: æb.ˈdɑː.mə.nəs]

portly [portlier, portliest](euphemism for fat)
adjective
[UK: ˈpɔːt.li] [US: ˈpɔːrt.li]

potbellied(having a potbelly)
adjective
[UK: pɒt.ˈbe.lɪd] [US: pɒt.ˈbe.lɪd]

thick [thicker, thickest](heavy in build)
adjective
[UK: θɪk] [US: ˈθɪk]

gezette bijvoeglijk naamwoord

thick [thicker, thickest](heavy in build)
adjective
[UK: θɪk] [US: ˈθɪk]

glaszetter substantief
{m} {f}

glazier [glaziers](craftsman who works with glass, fitting windows, etc)
noun
[UK: ˈɡleɪ.zɪə(r)] [US: ˈɡleɪ.ziər]

het op een lopen zetten werkwoord

skedaddle [skedaddled, skedaddling, skedaddles](move or run away quickly)
verb
[UK: skɪ.ˈdæd.l̩] [US: skɪ.ˈdæd.l̩]

iemand afzetten werkwoord

shortchange(to deprive someone of something for which they paid)
verb
[UK: ˈʃɔːt.ˈtʃeɪndʒ] [US: ˈʃɔːrt.ˈtʃeɪndʒ]

iemand te kakken zetten werkwoord

slew(to make a public mockery of someone through insult or wit)
verb
[UK: sluː] [US: sˈluː]

in elkaar zetten werkwoord

assemble [assembled, assembling, assembles](to put together)
verb
[UK: ə.ˈsem.bl̩] [US: ə.ˈsem.bl̩]

in praktijk zetten werkwoord

put into practice(make something a practical reality)
verb

in quarantaine plaatsen/zetten werkwoord

quarantine [quarantined, quarantining, quarantines](to be placed or remain in quarantine)
verb
[UK: ˈkwɒ.rən.tiːn] [US: ˈkwɔː.rən.ˌtin]

inschakelen; aanzetten werkwoord

turn on((transitive) to activate an appliance, light, mechanism, functionality etc.)
verb
[UK: tɜːn ɒn] [US: ˈtɝːn ɑːn]

inzet substantief
{m}

wager [wagers](the subject of a bet)
noun
[UK: ˈweɪ.dʒə(r)] [US: ˈweɪ.dʒər]

inzet verdubbelen werkwoord

double down(gambling)
verb
[UK: ˈdʌb.l̩ daʊn] [US: ˈdʌb.l̩ ˈdaʊn]

inzetten werkwoord

repurpose(reuse without alteration)
verb

klaarzetten werkwoord

set up(to ready something for use)
verb
[UK: set ʌp] [US: ˈset ʌp]

klaarzetten bijvoeglijk naamwoord

set up(in a position to function)
adjective
[UK: set ʌp] [US: ˈset ʌp]

koffiezetapparaat substantief
{n}

coffeemaker [coffeemakers](kitchen apparatus used to brew and filter coffee)
noun
[UK: ˈkɒ.fi.ˌmekə(r)] [US: ˈkɒ.fi.ˌmekər]

koffiezetmachine substantief
{m}

coffeemaker [coffeemakers](kitchen apparatus used to brew and filter coffee)
noun
[UK: ˈkɒ.fi.ˌmekə(r)] [US: ˈkɒ.fi.ˌmekər]

kracht bijzetten werkwoord

invigorate [invigorated, invigorating, invigorates](To impart vigor, strength, or vitality to)
verb
[UK: ɪn.ˈvɪ.ɡə.reɪt] [US: ˌɪn.ˈvɪ.ɡə.ˌret]

letteromzetting substantief
{f}

metathesis [metatheses](the transposition of letters, syllables or sounds within a word)
noun
[UK: me.ˈtæ.θə.sɪs] [US: mə.ˈtæ.θɪ.sɪs]

letterzetten substantief
{n}

typesetting(setting or composition)
noun
[UK: ˈtaɪp.se.tə(r)ɪŋ] [US: ˈtaɪp.ˌset.ɪŋ]

letterzetter substantief
{m}

typesetter [typesetters](person)
noun
[UK: ˈtaɪp.se.tə(r)] [US: ˈtaɪp.se.tər]

typographer [typographers](kind of bark beetle)
noun
[UK: taɪ.ˈpɒ.ɡrə.fə(r)] [US: taɪ.ˈpɒ.ɡrə.fər]

met de zinnen gezet op bijvoeglijk naamwoord

bent(Determined or insistent)
adjective
[UK: bent] [US: ˈbent]

met opzet preposition

on purpose(purposely, with intention)
preposition
[UK: ɒn ˈpɜː.pəs] [US: ɑːn ˈpɝː.pəs]

met opzet bijvoeglijk naamwoord

deliberate(intentional)
adjective
[UK: dɪ.ˈlɪ.bə.reɪt] [US: də.ˈlɪ.bə.rət]

premeditated(planned, considered or estimated in advance; deliberate)
adjective
[UK: ˌpriː.ˈme.dɪ.teɪ.tɪd] [US: pri.ˈme.də.ˌte.təd]

met opzet bijwoord

deliberately(intentionally)
adverb
[UK: dɪ.ˈlɪ.bə.rət.li] [US: də.ˈlɪ.bə.rət.li]

1234

Your history