Dutch-English dictionary »

voorzien meaning in English

DutchEnglish
voorzien werkwoord

accouterverb

foresee [foresaw, foreseen, foreseeing, foresees](to anticipate)
verb
[UK: fɔː.ˈsiː] [US: fɔːr.ˈsiː]

project [projected, projecting, projects](to make plans for; forecast)
verb
[UK: prə.ˈdʒekt] [US: prə.ˈdʒekt]

provide [provided, providing, provides](to give what is needed or desired)
verb
[UK: prə.ˈvaɪd] [US: prə.ˈvaɪd]

purvey [purveyed, purveying, purveys]verb
[UK: pə.ˈveɪ] [US: pər.ˈveɪ]

slate [slated, slating, slates](anticipate or strongly expect)
verb
[UK: sleɪt] [US: sˈleɪt]

suffice [sufficed, sufficing, suffices](furnish)
verb
[UK: sə.ˈfaɪs] [US: sə.ˈfaɪs]

voorzienbaar bijvoeglijk naamwoord

foreseeable(able to be foreseen or anticipated)
adjective
[UK: fɔː.ˈsiːəb.l̩] [US: fɔːr.ˈsiːəb.l̩]

voorziend bijvoeglijk naamwoord

provident(demonstrating consideration for the future)
adjective
[UK: ˈprɒ.vɪ.dənt] [US: ˈprɑː.və.dənt]

voorzienigheid substantief
{f}

providence(careful guardianship exercised by a deity)
noun
[UK: ˈprɒ.vɪ.dəns] [US: ˈprɑː.və.dəns]

voorziening substantief

amenity [amenities](something that makes life easier or more pleasant)
noun
[UK: ə.ˈmiː.nə.ti] [US: ə.ˈme.nə.ti]

voorziening substantief
{f}

facility [facilities](physical means or contrivance for doing something)
noun
[UK: fə.ˈsɪ.lɪ.ti] [US: fə.ˈsɪ.lə.ti]

utility [utilities](business: areal monopoly provider)
noun
[UK: juː.ˈtɪ.lɪ.ti] [US: juː.ˈtɪ.lə.ti]

goed voorzien bijvoeglijk naamwoord

well-endowed(wealthy)
adjective
[UK: wel ɪn.ˈdaʊd] [US: ˈwel en.ˈdaʊd]

onvoorzien bijvoeglijk naamwoord

unforeseen(not foreseen)
adjective
[UK: ˌʌn.fɔː.ˈsiːn] [US: ˌʌn.fɔːr.ˈsiːn]

onvoorzienbaar bijvoeglijk naamwoord

unforeseeable(incapable of being foreseen)
adjective
[UK: ˌʌn.fɔː.ˈsiːəb.l̩] [US: ˌʌn.fɔːr.ˈsiːəb.l̩]

van een aureool voorzien werkwoord

halo(encircle with a halo)
verb
[UK: ˈheɪ.ləʊ] [US: ˈheɪlo.ʊ]

van een troop voorzien werkwoord

trope(to use a trope)
verb
[UK: trəʊp] [US: troʊp]

van franjes voorzien werkwoord

fringe [fringed, fringing, fringes](to decorate with fringe)
verb
[UK: frɪndʒ] [US: ˈfrɪndʒ]

van lijnen voorzien werkwoord

line [lined, lining, lines](to mark with a line)
verb
[UK: laɪn] [US: ˈlaɪn]

zelfvoorzienend bijvoeglijk naamwoord

self-sufficient(able to provide for oneself independently of others)
adjective
[UK: self sə.ˈfɪʃnt] [US: ˈself.sə.ˈfɪ.ʃənt]

zelfvoorziening substantief
{f}

self-sufficiency(condition of being self-sufficient)
noun
[UK: self sə.ˈfɪ.ʃən.si] [US: ˈself.sə.ˈfɪ.ʃən.si]

zich in zijn levensonderhoud voorzien werkwoord

make a living(earn enough income)
verb

zuurstofvoorziening substantief

oxygenation [oxygenations](process of treating something with oxygen)
noun
[UK: ˈɒks.ɪ.dʒə.neɪʃ.n̩] [US: ˈɑːks.ɪ.dʒə.neɪʃ.n̩]