Dutch | English |
---|---|
tevreden bijvoeglijk naamwoord | cheerful(happy) content(satisfied) fain [fainer, fainest](satisfied) happy [happier, happiest](content (to do something); having no objection (to something)) satisfied(in a state of satisfaction) |
tevredenheid substantief {f} | satisfaction [satisfactions](pleasure obtained by such fulfillment) |
tevredenstellen werkwoord | content [contented, contenting, contents](satisfy, see also: satisfy) |
ontevreden bijvoeglijk naamwoord | disgruntled(unhappy, dissatisfied) dissatisfied(feeling or displaying disappointment or a lack of contentment) |
ontevredenheid substantief | disgruntlement(The state of being disgruntled) |
ontevredenheid substantief {f} | dissatisfaction [dissatisfactions](unhappiness or discontent) |
weltevreden bijvoeglijk naamwoord | acquiescent(resting satisfied or submissive) |
zeer tevreden bijvoeglijk naamwoord | chuffed(very pleased or satisfied) copacetic(fine, excellent, going just right, swell) |
zelftevreden bijvoeglijk naamwoord | complacent(uncritically satisfied with oneself or one's achievements) |
zelftevredenheid substantief {f} | complacency(feeling of self-satisfaction) |