Dutch | English |
---|---|
manier van spreken substantief | figure of speech(word or phrase) |
mee afrekenen werkwoord | face [faced, facing, faces](deal with, confront) |
met betrekking tot preposition | as regards(regarding) concerning(regarding) in respect of(pertaining to) with respect to(pertaining to) |
met betrekking tot een roeping/aanleg bijvoeglijk naamwoord | vocational(of or pertaining to a vocation) |
met betrekking tot een tussenruimte bijvoeglijk naamwoord | interstitial(of, relating to, or situated in an interstice) |
met betrekking tot een vak bijvoeglijk naamwoord | vocational((of education) that provides a special skill rather than academic knowledge) |
met betrekking tot het zijnde bijvoeglijk naamwoord | ontological(of, or relating to, ontology) |
met onderbrekingen bijwoord | intermittently(Stopping or starting at intervals) |
misspreken werkwoord | misspeak(to fail to pronounce, utter, or speak correctly) |
moedertaalspreker substantief {m} | native speaker(person who grew up with a particular language as their mother tongue) |
niet-moedertaalspreker substantief {m} | non-native speaker(someone who has another native tongue then the language being used) |
of woorden van die strekking phrase | or words to that effect(used to indicate a paraphrase) |
omtrek substantief | outline [outlines](outer shape of an object or figure) |
omtrek substantief {m} | circumference [circumferences](line that bounds a circle or other two-dimensional object) girth [girths](the distance measured around an object) perimeter [perimeters](sum of the distance of all the lengths of the sides of an object) |
onaantrekkelijk bijvoeglijk naamwoord | unattractive(not handsome or beautiful or appealing) unbecoming(not attractive) |
onberekenbaar bijvoeglijk naamwoord | fickle(quick to change one’s opinion or allegiance) |
onderbreken werkwoord | adjourn [adjourned, adjourning, adjourns](to defer) butt in(to join conversation when not welcome) disrupt [disrupted, disrupting, disrupts](to interrupt or impede something) escape [escaped, escaping, escapes](to halt a program by pressing a combination of keys) interrupt [interrupted, interrupting, interrupts](to disturb or halt an ongoing process or action) stop [stopped, stopping, stops](to cease; to no longer continue (doing something)) suspend [suspended, suspending, suspends](to discontinue or interrupt a function, task, position, or event) talk out of turn(speak when not allowed to) |
onderbreken bijvoeglijk naamwoord | halting(hesitant or broken) |
onderbreking substantief {f} | disruption [disruptions](interruption) interruption(the act of interrupting, or the state of being interrupted) |
onderbreking substantief {n} | hiatus [hiatuses](interruption, break or pause) |
onnatrekbaar bijvoeglijk naamwoord | unverifiable(Not capable of being verified, confirmed, checked or proven) |
ontbreken substantief {n} | absence [absences](lack; deficiency; non-existence) |
ontbrekend bijvoeglijk naamwoord | absent(not existing) |
ontegensprekelijk bijvoeglijk naamwoord | peremptoryadjective |
ontegensprekelijk bijwoord | incontrovertibly(in incontrovertible manner) |
onttrekken werkwoord | abstract [abstracted, abstracting, abstracts](to extract by means of distillation) |