Dutch | English |
---|---|
op dezelfde manier bijwoord | similarly(in a similar style or manner) |
op donderdag bijwoord | Thursday(on Thursday) |
op doorhameren werkwoord | hammer [hammered, hammering, hammers](figuratively: to emphasize a point repeatedly) |
op een dag bijwoord | someday(sometime; at some time in the future) |
op een efficiënte manier bijwoord | efficiently(in an efficient manner) |
op een ei broeden werkwoord | hatch [hatched, hatching, hatches](to devise) |
op een haar na substantief | whisker [whiskers]((colloquial) very small distance between two things) |
op een haar na bijwoord | just(by a narrow margin, nearly) |
op een kier bijvoeglijk naamwoord | ajar(slightly turned or opened) |
op een kier bijwoord | ajar(slightly turned or opened) |
op een lege maag preposition | on an empty stomachpreposition |
op een nieuwe manier bijwoord | originally(creatively) |
op een of andere manier bijwoord | somehow(in one way or another; in some way not yet known or designated) |
op eerlijke wijze bijvoeglijk naamwoord | above-board(straightforward, transparent) |
op eieren lopen werkwoord | walk on eggshells(to act carefully to avoid upsetting someone) |
op eigen benen staan werkwoord | stand on one's own two feet(idiomatic: to be independent) |
op elk moment bijwoord | anytime(at any time) |
op elk potje past een deksel phrase | every Jack has his Jillphrase |
op en neer bijwoord | to and fro(back and forth) up and down(upward and downward, alternately) |
op gelijkaardige wijze bijwoord | likewise(in like manner) |
op gelijkwaardige wijze bijwoord | likewise(in like manner) |
op handen zijnd bijvoeglijk naamwoord | instant(imminent) |
op het eerste gezicht preposition | at first blush(upon first impression or consideration) at first glance(after only a superficial examination or review) |
op het eerste gezicht bijwoord | ostensiblyadverb |
op het einde van de rit preposition | at the end of the day(in summary; ultimately) |
op het matje roepen werkwoord | call on the carpet(reprimand) |
op het moment van preposition | upon(at a prescribed point in time) |
op het nippertje preposition | in the nick of time(at the last possible moment) |
op het niveau preposition | on a par(on a level) |
op het punt staan preposition | about(on the point or verge of) |
op het punt staan phrase | about to(indicating imminence) |
op het punt staan te werkwoord | set about(to initiate or begin some action) |
op het puntje van zijn stoel preposition | on the edge of one's seat(in suspense) |
op het puntje van zijn tong preposition | on the tip of one's tongue(known but not quite remembered) |
op het spel preposition | at stake(at issue, at risk) |
op het spel zetten werkwoord | gamble [gambled, gambling, gambles]((transitive) to risk something for potential gain) |
op heterdaad preposition | in the act(in the process of doing something) |
op heterdaad bijvoeglijk naamwoord | red-handed(in the act of wrongdoing) |