Dutch | English |
---|---|
lezen substantief {n} | reading [readings](process of interpreting written language) |
lezenswaardig bijvoeglijk naamwoord | readable(enjoyable to read) |
alleen-lezen bijvoeglijk naamwoord | read-only(capable of being read but not written) |
belezen bijvoeglijk naamwoord | erudite(scholarly, learned) well-read(well informed and knowledgeable because of having read extensively) |
diagonaal lezen werkwoord | skim [skimmed, skimming, skims](read quickly, skipping some detail) |
ergens overheen lezen werkwoord | miss [missed, missing, misses](to fail to understand) |
iemand de les lezen werkwoord | read someone the riot act(scold or berate) |
inlezen werkwoord | load [loaded, loading, loads](computing: to read into memory) |
liplezen substantief | lipreading [lipreadings](the act of reading lips) |
ongelezen bijvoeglijk naamwoord | unread(not having been read) |
proeflezen werkwoord | proofread [proofread, proofread, proofreading, proofreads](to check for errors in spelling and grammar) |
tussen de regels door lezen werkwoord | read between the lines(infer a meaning that is not stated explicitly) |
uitgelezen bijvoeglijk naamwoord | choice [choicer, choicest](especially good or preferred) |
voorlezen bijwoord | out loud(aloud, audibly, not silently) |
voorlezen substantief {n} | reading [readings](event at which material is read aloud) |