hoeden meaning in English

Dutch	English
hoeden werkwoord	graze [grazed, grazing, grazes](to tend cattle while grazing) verb [UK: ɡreɪz] [US: ˈɡreɪz]
hoedenband substantief	hatband(band about a hat) noun [UK: ˈhæt.bænd] [US: ˈhæt.bænd]
hoedenmaker substantief	hatter [hatters](person who makes, sells, or repairs hats) noun [UK: ˈhæ.tə(r)] [US: ˈhæ.tər]
hoedenspeld substantief	hatpin(pin used to secure a woman's hat to her hair) noun [UK: ˈhæt.pɪn] [US: ˈhæt.pɪn]
behoeden werkwoord	brood [brooded, brooding, broods](to protect) verb [UK: bruːd] [US: ˈbruːd] forfend [forfended, forfending, forfends](prohibit; forbid; avert) verb [UK: fˈɔːfend] [US: fˈɔːrfend] watch over(to guard and protect) verb
voorbehoedend bijvoeglijk naamwoord	prophylacticadjective [UK: ˌprɒ.fɪ.ˈlæk.tɪk] [US: ˌprɑː.fə.ˈlæk.tɪk]

Your history