Dutch-English dictionary »

er meaning in English

DutchEnglish
er werkwoord

railroad [railroaded, railroading, railroads](to manipulate and hasten a procedure)
verb
[UK: ˈreɪl.rəʊd] [US: ˈreɪlroʊd]

er bijwoord

there(in existence)
adverb
[UK: ðeə(r)] [US: ˈðer]

er + any of the existence verbs zijn werkwoord

there be(to exist)
verb

er achter komen werkwoord

figure out(come to understand)
verb
[UK: ˈfɪ.ɡə(r) ˈaʊt] [US: ˈfɪ.ɡjər ˈaʊt]

er de brui aan geven werkwoord

kick out(stop, stall, or disconnect suddenly)
verb

er een handvat aanzetten werkwoord

haft(fit a handle)
verb
[UK: hɑːft] [US: ˈhæft]

er flink voor werken werkwoord

break a sweat(to put effort into something)
verb

er is werkwoord

there is(third-person singular simple present indicative form of there be)
verb
[UK: ðeə(r) ɪz] [US: ˈðer ˈɪz]

er naast liggend bijvoeglijk naamwoord

adjacent(lying next to, close, or contiguous; neighboring)
adjective
[UK: ə.ˈdʒeɪsnt] [US: ə.ˈdʒeɪ.sənt]

er niet bij bijvoeglijk naamwoord

absent-minded(absent in mind)
adjective
[UK: ˌæb.sənt.ˈmaɪn.dɪd] [US: ˌæb.sənt.ˈmaɪn.dɪd]

er niks mee te maken hebben bijvoeglijk naamwoord

neither here nor there(having no influence or significance on the issue at hand)
adjective

er op kunnen rekenen werkwoord

bet [betted, betted, betting, bets](to be sure of something)
verb
[UK: ˈbet] [US: ˈbet]

er toe doen werkwoord

matter [mattered, mattering, matters](to be important)
verb
[UK: ˈmæ.tə(r)] [US: ˈmæ.tər]

er tussenuit knijpen werkwoord

jump ship(leave suddenly)
verb

er uitzien werkwoord

look [looked, looking, looks](to appear, to seem)
verb
[UK: lʊk] [US: ˈlʊk]

er van op aan kunnen werkwoord

bet [betted, betted, betting, bets](to be sure of something)
verb
[UK: ˈbet] [US: ˈbet]

er vanaf komen werkwoord

escape [escaped, escaping, escapes](to avoid capture)
verb
[UK: ɪ.ˈskeɪp] [US: ə.ˈskeɪp]

er vanonder muizen werkwoord

absquatulate(to leave quickly or in a hurry; to take oneself off; to decamp; to depart)
verb
[UK: əbskwˈɒtʃʊlˌeɪt] [US: əbskwˈɑːtʃʊlˌeɪt]

er vanonder trekken werkwoord

absquatulate(to leave quickly or in a hurry; to take oneself off; to decamp; to depart)
verb
[UK: əbskwˈɒtʃʊlˌeɪt] [US: əbskwˈɑːtʃʊlˌeɪt]

er was eens bijwoord

once upon a time(traditional beginning of children’s stories, especially fairy tales)
adverb
[UK: wʌns ə.ˈpɒn ə ˈtaɪm] [US: ˈwəns ə.ˈpɑːn ə ˈtaɪm]

er zijn werkwoord

be thereverb

there is(third-person singular simple present indicative form of there be)
verb
[UK: ðeə(r) ɪz] [US: ˈðer ˈɪz]

er zijn phrase

there are(third-person plural present indicative of there be)
phrase
[UK: ðeə(r) ə(r)] [US: ˈðer ˈɑːr]

er zit een schroefje los bijvoeglijk naamwoord

one brick short of a full load(not mentally sound; insane)
adjective

era substantief
{f}

age [ages](particular period of time in history)
noun
[UK: eɪdʒ] [US: ˈeɪdʒ]

era substantief
{m}

era [eras](time period)
noun
[UK: ˈɪə.rə] [US: ˈe.rə]

eraan bijvoeglijk naamwoord

fucked-up(damaged)
adjective
[UK: fʌkt ʌp] [US: ˈfəkt ʌp]

eraan beginnen werkwoord

set about(to initiate or begin some action)
verb
[UK: set ə.ˈbaʊt ˈsʌm.θɪŋ] [US: ˈset ə.ˈbaʊt ˈsʌm.θɪŋ]

eraan denken werkwoord

remember [remembered, remembering, remembers](to not forget to do something required)
verb
[UK: rɪ.ˈmem.bə(r)] [US: rə.ˈmem.bər]

erbarmelijk bijvoeglijk naamwoord

sore [sorer, sorest](dire, distressing)
adjective
[UK: sɔː(r)] [US: ˈsɔːr]

erbarmen substantief
{n}

mercy [mercies](forgiveness or compassion)
noun
[UK: ˈmɜː.si] [US: ˈmɝː.si]

erbij zijn bijvoeglijk naamwoord

busted(caught in the act)
adjective
[UK: ˈbʌ.stɪd] [US: ˈbʌ.stəd]

erbium substantief
{n}

erbium(chemical element)
noun
[UK: ˈɜː.biəm] [US: ˈɝː.biəm]

erecode substantief
{m}

code of honour(set of moral rules)
noun

ereconsul substantief
{m}

honorary consul(person representing a country as a local consul)
noun

erectie substantief

erection [erections](rigid state of penis or clitoris)
noun
[UK: ɪ.ˈrek.ʃn̩] [US: ɪ.ˈrek.ʃn̩]

erectiestoornis substantief

erectile dysfunctionnoun

eredienst substantief
{m}

service [services](religious rite or ritual)
noun
[UK: ˈsɜː.vɪs] [US: ˈsɝː.vəs]

ereloon substantief
{n}

honorarium [honorariums](compensation for services)
noun
[UK: ˌɒ.nə.ˈreə.rɪəm] [US: ˌɑː.nə.ˈre.riəm]

eremologie substantief
{f}

desertology(study of deserts)
noun

12