Nederlands-Engels woordenboek »

voet betekenis in Engels

NederlandsEngels
voetvaag substantief
{m}

lackey [lackeys](a fawning, servile follower)
noun
[UK: ˈlæk.i] [US: ˈlæk.i]

voetveeg substantief
{m} {f}

doormat [doormats](someone that is over-submissive to other's wishes)
noun
[UK: ˈdɔː.mæt] [US: ˈdɔːr.ˌmæt]

voetvolk substantief
{n}

infantry [infantry](soldiers who fight on foot)
noun
[UK: ˈɪn.fən.tri] [US: ˈɪn.fən.tri]

voetwassing substantief
{f}

maundy(ceremony of washing the feet of poor persons or inferiors)
noun
[UK: ˈmɔːn.dɪ] [US: ˈmɔːn.diː]

voetzool substantief

sole [soles](bottom of the foot)
noun
[UK: səʊl] [US: soʊl]

Amerikaanse voetbal substantief
{n}

American footballnoun
[UK: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈfʊt.bɔːl] [US: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈfʊt.ˌbɒl]

barrevoets bijvoeglijk naamwoord

barefoot(wearing nothing on the feet)
adjective
[UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt]

barrevoets bijwoord

barefoot(wearing nothing on the feet)
adverb
[UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt]

bijvoet substantief
{m}

mugwort(Artemisia vulgaris)
noun
[UK: mˈʌɡwɔːt] [US: mˈʌɡwoːrt]

blootsvoets bijvoeglijk naamwoord

barefoot(wearing nothing on the feet)
adjective
[UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt]

blootsvoets bijwoord

barefoot(wearing nothing on the feet)
adverb
[UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt]

breedvoetbuidelmuizen substantief

antechinus(marsupial)
noun

de wereld ligt aan iemands voeten phrase

the world is one's oyster(all opportunities are open to someone)
phrase

een wit voetje halen werkwoord

curry favor(to seek to gain favor by flattery)
verb

horrelvoet substantief
{m}

clubfoot [clubfeet](foot malformation)
noun
[UK: ˈklʌb.fʊt] [US: ˈklʌb.fʊt]

klompvoet substantief
{m}

clubfoot [clubfeet](foot malformation)
noun
[UK: ˈklʌb.fʊt] [US: ˈklʌb.fʊt]

koevoet substantief

crow [crows](bar of iron)
noun
[UK: krəʊ] [US: ˈkroʊ]

koevoet substantief
{m}

crowbar(iron or steel bar used as a lever to manually force things apart)
noun
[UK: ˈkrəʊ.bɑː(r)] [US: ˈkroʊ.bɑːr]

lichtvoetig bijvoeglijk naamwoord

nimble(quick and light in movement or action)
adjective
[UK: ˈnɪm.bl̩] [US: ˈnɪm.bl̩]

loopgravenvoeten substantief
{m-Pl}

trench foot [trench feet](medical condition)
noun
[UK: ˈtrentʃ.ˈfʊt] [US: ˈtrentʃ.ˈfʊt]

lotusvoet substantief
{m}

lotus foot(foot whose shape has been altered by footbinding)
noun

met beide voeten op de grond blijven substantief

feet on the ground(translations for "have one's feet on the ground")
noun

met de voeten op de grond bijvoeglijk naamwoord

earthy [earthier, earthiest](down to earth)
adjective
[UK: ˈɜː.θi] [US: ˈɝː.θi]

met de voeten stemmen werkwoord

vote with one's feet(to express one's preferences through one's actions)
verb

met de voeten treden werkwoord

ride roughshod over(to treat someone roughly)
verb

onder de voet lopen werkwoord

overrun [overran, overrun, overrunning, overruns](to defeat an enemy and invade in great numbers)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈrʌn] [US: ˌoʊv.ə.ˈrʌn]

op blote voeten bijwoord

barefoot(wearing nothing on the feet)
adverb
[UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt]

op voet preposition

on the hoof(of cattle: not yet butchered)
preposition
[UK: ɒn ðə huːf] [US: ɑːn ðə ˈhuːf]

platvoetig bijvoeglijk naamwoord

flat-footed(having flat feet)
adjective
[UK: flæt ˈfʊ.tɪd] [US: ˈflæt ˈfʊ.təd]

schildvoet substantief
{m}

base [bases](heraldic charge: lowest third of a shield or escutcheon)
noun
[UK: beɪs] [US: ˈbeɪs]

schoorvoetend bijvoeglijk naamwoord

hesitant(tending to hesitate)
adjective
[UK: ˈhe.zɪ.tənt] [US: ˈhe.zə.tənt]

reluctant(not wanting to take some action)
adjective
[UK: rɪ.ˈlʌk.tənt] [US: rə.ˈlək.tənt]

tafelvoetbal substantief
{m}

foosball(table soccer)
noun
[UK: fˈuːsbɔːl] [US: fˈuːsbɔːl]

te voet preposition

on foot(walking, jogging, running)
preposition
[UK: ɒn fʊt] [US: ɑːn ˈfʊt]

te voet bijwoord

afoot(means of locomotion, walking)
adverb
[UK: ə.ˈfʊt] [US: ə.ˈfʊt]

tegenvoeter substantief

nemesis [nemeses](polar opposite of a character)
noun
[UK: ˈne.mə.sɪs] [US: ˈne.mə.səs]

totaalvoetbal substantief
{n}

total football(football tactic)
noun

tweevoet substantief

bipod [bipods](two-legged stand)
noun
[UK: ˈbaɪ.pɒd] [US: ˈbaɪ.pɑːd]

tweevoeter substantief
{m}

biped(a two-footed (or two-legged) animal)
noun
[UK: ˈbaɪ.ped] [US: ˈbaɪ.ped]

vastvoetig bijvoeglijk naamwoord

surefooted(walking steadily)
adjective

123

Zoek geschiedenis