Engels | Nederlands |
---|---|
overrun [overruns] (instance of overrunning) noun [UK: ˌəʊv.ə.ˈrʌn] [US: ˌoʊv.ə.ˈrʌn] | overrompelingsubstantief overschrijdingsubstantief overstromingsubstantief |
overrun [overran, overrun, overrunning, overruns] (to continue for too long, see also: run over) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈrʌn] [US: ˌoʊv.ə.ˈrʌn] | te lang doorbijlopenwerkwoord |
overrun [overran, overrun, overrunning, overruns] (to defeat an enemy and invade in great numbers) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈrʌn] [US: ˌoʊv.ə.ˈrʌn] | onder de voet lopenwerkwoord overstromenwerkwoord |
overrun [overran, overrun, overrunning, overruns] (to infest, swarm over) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈrʌn] [US: ˌoʊv.ə.ˈrʌn] | overrompelenwerkwoord zwermen overwerkwoord |
overrun [overran, overrun, overrunning, overruns] (to run past, exceed) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈrʌn] [US: ˌoʊv.ə.ˈrʌn] | inhalenwerkwoord overschijdenwerkwoord voorbijlopenwerkwoord |