Nederlands-Engels woordenboek »

hamel betekenis in Engels

NederlandsEngels
hamel substantief
{m}

wether [wethers](castrated ram)
noun
[UK: ˈwe.ðə(r)] [US: ˈwe.ðər]

bechamelsaus substantief

béchamel sauce(white sauce made with butter, flour and milk)
noun

belhamel substantief
{m}

bellwether [bellwethers](the leading sheep of a flock, having a bell hung round its neck)
noun
[UK: ˈbel.we.ðə(r)] [US: ˈbeˌl.we.ðər]

lichamelijk bijvoeglijk naamwoord

bodily(relating to the body)
adjective
[UK: ˈbɒ.də.li] [US: ˈbɑː.də.li]

physical(having to do with the body; corporeal)
adjective
[UK: ˈfɪ.zɪk.l̩] [US: ˈfɪ.zɪk.l̩]

lichamelijk bijwoord

bodily(in or by the body)
adverb
[UK: ˈbɒ.də.li] [US: ˈbɑː.də.li]

physically(in a physical manner)
adverb
[UK: ˈfɪ.zɪk.l̩i] [US: ˈfɪ.zɪk.ə.li]

lichamelijk geschikt bijvoeglijk naamwoord

able-bodied(having a sound, strong body; physically competent; robust)
adjective
[UK: ˌeɪbl.ˈbɒ.did] [US: ˌeɪbl.ˈbɒ.did]

lichamelijk onderzoek substantief

physical [physicals](physical examination)
noun
[UK: ˈfɪ.zɪk.l̩] [US: ˈfɪ.zɪk.l̩]

lichamelijke opvoeding substantief
{f}

physical education(curriculum component)
noun
[UK: ˈfɪ.zɪk.l̩ ˌe.dʒʊˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˈfɪ.zɪk.l̩ ˌe.dʒəˈk.eɪʃ.n̩]

schamel bijvoeglijk naamwoord

cheap [cheaper, cheapest](of little worth)
adjective
[UK: tʃiːp] [US: ˈtʃiːp]

meager(poor, deficient or inferior)
adjective
[UK: ˈmiː.ɡə(r)] [US: ˈmiː.ɡər]

mere [merer, merest](just, only; no more than)
adjective
[UK: mɪə(r)] [US: ˈmɪr]

schamelijk bijvoeglijk naamwoord

ignominious(marked by shame or disgrace)
adjective
[UK: ˌɪɡ.nə.ˈmɪ.nɪəs] [US: ˌɪɡ.nə.ˈmɪ.niəs]

Zoek geschiedenis