Nederlands-Engels woordenboek »

aal betekenis in Engels

NederlandsEngels
aal [alen] substantief
{m}

eel [eels](any fish of the order Anguilliformes)
noun
[UK: iːl] [US: ˈiːl]

aalbes substantief
{f}

currant [currants](fruit of the genus Ribes)
noun
[UK: ˈkʌ.rənt] [US: ˈkʌ.rənt]

Aalborg eigennam

Aalborg(city in northern Denmark)
proper noun
[UK: ˈɑːlbɔːɡ] [US: ˈɑːlboːrɡ]

aalfuik substantief

eelpot(trap for eels)
noun

aalkorf substantief
{m}

eelpot(trap for eels)
noun

Aalmar eigennam

Elmer(male given name)
proper noun
[UK: ˈel.mə(r)] [US: ˈel.mər]

aalmoes substantief

trifle [trifles](insignificant amount)
noun
[UK: ˈtraɪ.fəl] [US: ˈtraɪ.fəl]

aalmoes substantief
{f}

alms(something given to the poor as charity)
noun
[UK: ɑːmz] [US: ˈɑːlmz]

aalmoezenier substantief
{m}

almoner(person who distributes alms)
noun
[UK: ˈɑː.mə.nə(r)] [US: ˈɑː.mə.nər]

aalscholver substantief
{m}

cormorant [cormorants](seabird of the family Phalacrocoracidae)
noun
[UK: ˈkɔː.mə.rənt] [US: ˈkɔːr.mə.rənt]

great cormorant(Phalacrocorax carbo)
noun

aalspeer substantief
{m}

eelspear(A spear for spearing eels)
noun

aalstreepwallaby substantief
{m} {f}

black-striped wallaby(Macropus dorsalis)
noun

aaltje substantief
{n}

elver [elvers](a young eel)
noun
[UK: ˈel.və(r)] [US: ˈel.vər]

; wildwestverhaal substantief
{n}

western [westerns](film or other dramatic work)
noun
[UK: ˈwe.stən] [US: ˈwe.stərn]

aan de schandpaal hangen werkwoord

pillory(put someone in a pillory)
verb
[UK: ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈpɪ.lə.ri]

aan de schandpaal nagelen werkwoord

pillory(criticize harshly)
verb
[UK: ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈpɪ.lə.ri]

aan de schandpaal zetten werkwoord

pillory(put someone in a pillory)
verb
[UK: ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈpɪ.lə.ri]

aanlegpaal substantief
{m}

bollard [bollards](post to secure mooring lines)
noun
[UK: ˈbɒ.ləd] [US: ˈbɑː.lərd]

abactinaal bijvoeglijk naamwoord

abactinal(pertaining to the surface or end opposite to the mouth in a radiate animal)
adjective

abaxiaal bijvoeglijk naamwoord

abaxial(botany, zoology: of a side away from central line)
adjective
[UK: ə.ˈbæk.ˌsi.ˌəl] [US: ə.ˈbæk.ˌsi.ˌəl]

abbatiaal bijvoeglijk naamwoord

abbatial(belonging to an abbey)
adjective

abdominaal bijvoeglijk naamwoord

abdominal(of or pertaining to the abdomen)
adjective
[UK: æb.ˈdɒ.mɪn.l̩] [US: æb.ˈdɑː.mɪn.l̩]

abdominoperineaal bijvoeglijk naamwoord

abdominoperineal(relating to the abdomen and the perineum)
adjective

abenteraal bijvoeglijk naamwoord

abentericadjective

ablatief materiaal substantief
{n}

ablatornoun

abneuraal bijvoeglijk naamwoord

abneuraladjective

abnormaal bijvoeglijk naamwoord

abnormal(not conforming to rule or system)
adjective
[UK: æb.ˈnɔːm.l̩] [US: æb.ˈnɔːr.ml̩]

anomalous(deviating from the normal)
adjective
[UK: ə.ˈnɒ.mə.ləs] [US: ə.ˈnɑː.mə.ləs]

abnormaal bijwoord

abnormally(In an abnormal manner)
adverb
[UK: æb.ˈnɔːm.li] [US: æb.ˈnɔːr.mə.li]

abnormaal maken werkwoord

abnormalize(to make abnormal)
verb

aboraal bijvoeglijk naamwoord

aboral(situated away from the mouth)
adjective
[UK: əbˈɔːrəl] [US: əbˈoːrəl]

achterhaald bijvoeglijk naamwoord

obsolete(no longer in use)
adjective
[UK: ˈɒb.sə.liːt] [US: ˈɑːb.sə.ˌlit]

outdated(out of date, old-fashioned, antiquated)
adjective
[UK: aʊt.ˈdeɪ.tɪd] [US: ˈaʊt.ˌde.təd]

outmoded(obsolete)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈməʊ.dɪd] [US: ˌaʊtˈmo.ʊ.dɪd]

redundant(superfluous)
adjective
[UK: rɪ.ˈdʌn.dənt] [US: rə.ˈdən.dənt]

admiraal substantief
{m}

admiral [admirals](naval officer of the highest rank)
noun
[UK: ˈæd.mə.rəl] [US: ˈæd.mə.rəl]

admiraalschap substantief

admiralty [admiralties](office or jurisdiction)
noun
[UK: ˈæd.mə.rəl.ti] [US: ˈæd.mə.rəl.ti]

admiraalvlinder substantief
{m}

red admiral [red admirals](butterfly)
noun
[UK: ˈred.ˈæd.mə.rəl] [US: ˈred.ˈæd.mə.rəl]

adrenocorticaal bijvoeglijk naamwoord

adrenocortical(relating to adrenal cortex)
adjective
[UK: ədrˌenəkˈɔːtɪkəl] [US: ədrˌenəkˈɔːrɾɪkəl]

12

Zoek geschiedenis