Nederlands-Duits woordenboek »

hoofd betekenis in Duits

NederlandsDuits
stijfhoofdig bijvoeglijk naamwoord

halsstarrig [halsstarriger; am halsstarrigsten]Adjektiv

hartnäckig [hartnäckiger; am hartnäckigsten]Adjektiv

starrköpfigAdjektiv

trotzig [trotziger; am trotzigsten]Adjektiv

stijfhoofdigheid m

der Starrsinn [des Starrsinns, des Starrsinnes; —]Substantiv

stijfhoofdigheid o

der Trotz [des Trotzes; —]Substantiv

strottehoofd m

der Kehlkopf [des Kehlkopf(e)s; die Kehlköpfe]Substantiv

der Larynx [des Larynx; die Laryngen]Substantiv

uithethoofd

aus dem Kopfe

uithethoofd bijwoord

auswendigAdverb

voorhoofd substantief

die Stirn [der Stirn; die Stirnen]Substantiv

zichhethoofdbreken v

grübeln [grübelte; hat gegrübelt] (über +AKK)Verb

zwakhoofd m

der Idiot [des Idioten; die Idioten]Substantiv

zwakhoofd o

Blödsinniger

Stumpfsinniger

zwakhoofdig bijvoeglijk naamwoord

albern [alberner; am albernsten]Adjektiv

dumm [dümmer; am dümmsten]Adjektiv

12