Nederlands-Duits woordenboek »

hoofd betekenis in Duits

NederlandsDuits
hoofd substantief

die Rubrik [der Rubrik; die Rubriken]Substantiv

die Überschrift [der Überschrift; die Überschriften]Substantiv

hoofd m

der Chef [des Chefs; die Chefs]Substantiv

der Kopf [des Kopfs, des Kopfes; die Köpfe]Substantiv

hoofd o

das Haupt [des Haupts, des Hauptes; die Häupter]Substantiv

hoofd-

Haupt-

hoofd- bijvoeglijk naamwoord

hauptsächlichAdjektiv

vorzüglich [vorzüglicher; am vorzüglichsten]Adjektiv

hoofdelijk bijvoeglijk naamwoord

individuell [individueller; am individuellsten]Adjektiv

hoofdhuid m

der Skalp [des Skalps; die Skalps]Substantiv

hoofdkussen o

das Kissen [des Kissens; die Kissen]Substantiv

das Kopfkissen [des Kopfkissens; die Kopfkissen]Substantiv

hoofdpersoon m

der Häuptling [des Häuptlings; die Häuptlinge]Substantiv

hoofdpijn

Kopfschmerzen

hoofdredacteur m

der Chefredakteur [des Chefredakteurs; die Chefredakteure]Substantiv

Hauptredakteur

hoofdrolspeler m

der Protagonist [des Protagonisten; die Protagonisten]Substantiv

hoofdsieraad o

das Diadem [des Diadems; die Diademe]Substantiv

hoofdstad substantief

die Hauptstadt [der Hauptstadt; die Hauptstädte]Substantiv

die Metropole [der Metropole; die Metropolen]Substantiv

hoofdstuk o

das Kapitel [des Kapitels; die Kapitel]Substantiv

hoofdzaak substantief

die Hauptsache [der Hauptsache; die Hauptsachen]Substantiv

die Quintessenz [der Quintessenz; die Quintessenzen]Substantiv

hoofdzeer substantief

die Räude [der Räude; —]Substantiv

hoofdzeer m

der Grind [des Grinds, des Grindes; die Grinde]Substantiv

der Schorf [des Schorfs, des Schorfes; die Schorfe]Substantiv

hoofdzin m

der Satz [des Satzes; die Sätze]Substantiv

hoofdzin o

das Satzgefüge [des Satzgefüges; die Satzgefüge]Substantiv

heethoofdig bijvoeglijk naamwoord

entzündbarAdjektiv

hethoofdafslaan werkwoord

enthaupten [enthauptete; hat enthauptet]Verb

kozakkenhoofdman

Ataman

Hetman

okshoofd o

Oxhoft

onthoofden werkwoord

enthaupten [enthauptete; hat enthauptet]Verb

opperhoofd m

der Chef [des Chefs; die Chefs]Substantiv

opperhoofd o

das Haupt [des Haupts, des Hauptes; die Häupter]Substantiv

schelehoofdpijn substantief

die Migräne [der Migräne; die Migränen]Substantiv

staatshoofd m

der Herrscher [des Herrschers; die Herrscher]Substantiv

der Souverän [des Souveräns; die Souveräne]Substantiv

stijfhoofdig bijvoeglijk naamwoord

eigensinnig [eigensinniger; am eigensinnigsten]Adjektiv

12