Holandčina-Nemčina slovník »

een znamená v Nemčina

HolandčinaNemčina
eenofandere bijvoeglijk naamwoord

einigeAdjektiv

eenofandere telwoord

einZahlwort

eenogig bijvoeglijk naamwoord

einäugigAdjektiv

eenpaar

ein paar

einiger

einiges

etliche

eenpaar bijvoeglijk naamwoord

einigeAdjektiv

mancheAdjektiv

eenpaarvormend

gepaart

Paar-

paarweise

eenpaarvormend bijvoeglijk naamwoord

paarigAdjektiv

eenparig bijvoeglijk naamwoord

einig [einiger; am einigsten]Adjektiv

eenpelgrimstochtmaken

wallfahrten

eenpelgrimstochtmaken v

pilgern [pilgerte; ist gepilgert]Verb

eenpersoonskamer o

das Einbettzimmer [des Einbettzimmers; die Einbettzimmer]Substantiv

eenprijstoekennen

prämiieren

preiskrönen

eens

eines Tages

einmal

einstens

einstmals

je

der mal

eens bijwoord

ehemalsAdverb

einstAdverb

irgendwannAdverb

jemalsAdverb

eenschikkingtreffen

sich verständigen

eenschikkingtreffen werkwoord

übereinkommen [kam überein; ist übereingekommen]Verb

eenschikkingtreffen v

verabreden [verabredete; hat verabredet]Verb

vereinbaren [vereinbarte; hat vereinbart] (Akkusativ)Verb

eenseingeven v

signalisieren [signalisierte; hat signalisiert]Verb

eensgezind bijvoeglijk naamwoord

einig [einiger; am einigsten]Adjektiv

eenstemmig bijvoeglijk naamwoord

einhellig [einhelliger; am einhelligsten]Adjektiv

einstimmigAdjektiv

eenstreeptrekken v

streichen [strich; hat/ist gestrichen]Verb

eenstukof bijvoeglijk naamwoord

annäherndAdjektiv

eenstukof bijwoord

etwaAdverb

1234