Nemčina-Holandčina slovník »

ein znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
ein Zahlwort

'ntelwoord

eentelwoord

eenofandertelwoord

eenofanderetelwoord

enigerleitelwoord

ééntelwoord

ein Anschlag ausführen

aanrandenwerkwoord

eenaanslagplegenop

zichvergrijpenaan

ein Attentat ausführen

aanrandenwerkwoord

eenaanslagplegenop

zichvergrijpenaan

ein bischen

eenbeetje

eenweinig

enigszinsbijwoord

nogalbijwoord

tamelijk

wat

der Büroangestellte [ein Büroangestellter; des/eines Büroangestellten; die Büroangestellten/zwei Büroangestellte] Substantiv

bediendem

kantoorbediendem

winkelbediendem

das Gefrorenes [ein Gefrorenes; des/eines Gefrorenen; —] (Verwandte Form: Gefrornes) Substantiv

consumptie-ijs36

ijs36

ijsco36

ijsje36

ein gewisser

eenofander

eenofandere

enigbijvoeglijk naamwoord

iemand

ein Modell machen

modellerenwerkwoord

ein paar

eenpaar

enige

enkelebijvoeglijk naamwoord

sommigetelwoord

wat

der Reisende [ein Reisender; des/eines Reisenden; die Reisenden/zwei Reisende] Substantiv

reizigerm

ein wenig

eenbeetje

eenweinig

enigszinsbijwoord

nogalbijwoord

12