German-Dutch dictionary »

wirken meaning in Dutch

GermanDutch
wirken [wirkte; hat gewirkt] Verb

agerenv

bezigzijnv

doenv

effectsorterenv

handelenv

optredenv

tewerkgaanv

uitwerkenv

uitwerkinghebbenv

werkenv

wevenv

bewirken [bewirkte; hat bewirkt] Verb

aandoenv

aanrichtenv

stichtenv

teweegbrengenv

veroorzakenv

einwirken [wirkte ein; hat eingewirkt] Verb

beïnvloedenv

effectsorterenv

invloedhebbenopv

uitwerkenv

uitwerkinghebbenv

werkenv

erwirken [erwirkte; hat erwirkt] Phrase

effectsorterenwerkwoord

uitwerkenwerkwoord

uitwerkinghebbenwerkwoord

werkenwerkwoord

die Allopathie [der Allopathie; —] (Heilmethode der Schulmedizin, bei der Krankheiten im Unterschied zur Homöopathie mit entgegengesetzt wirkenden Medikamenten behandelt werden) Substantiv

allopathieo
Medizin

rückwirkend Adjektiv

metterugwerkendekrachtbijvoeglijk naamwoord

terugwerkendbijvoeglijk naamwoord

stark wirkend

drastischbijvoeglijk naamwoord

sterkwerkend