German-Dutch dictionary »

weilen meaning in Dutch

GermanDutch
weilen [weilte; hat geweilt] Verb

plakkenv

residerenv

verblijfhoudenv

vertoevenv

verwijlenv

wijlenv

einstweilen Adverb

daarentegenbijwoord

inmiddelsbijwoord

intussenbijwoord

vastbijwoord

voorlopigbijwoord

zolangbijwoord

sich langweilen

zichvervelen

verweilen [verweilte; hat verweilt] Verb

plakkenv

residerenv

verblijfhoudenv

vertoevenv

verwijlenv

wijlenv