German-Dutch dictionary »

wehr meaning in Dutch

GermanDutch
das Wehr [des Wehres/Wehrs; die Wehren] Substantiv

afweersubstantief

defensiesubstantief

dijksubstantief

verdedigingsubstantief

verweersubstantief

waterkeringsubstantief

weersubstantief

die Abwehr [der Abwehr] Substantiv

afweersubstantief

afweringsubstantief

defensiesubstantief

preventiesubstantief

verdedigingsubstantief

verweersubstantief

weersubstantief

die Feuerwehr [der Feuerwehr; die Feuerwehren] Substantiv

brandweersubstantief

Gebäude der Feuerwehr

brandweerkazernev

die Gegenwehr [der Gegenwehr; die Gegenwehren] Substantiv

tegenkantingsubstantief

tegenstandsubstantief

tegenweersubstantief

verzetsubstantief

das Gewehr [des Gewehres, des Gewehrs; die Gewehre] Substantiv

geweer [geweren]o

roero

Mehrwehrtsteuer

BTWsubstantief

das Schießgewehr [des Schießgewehres, des Schießgewehrs; die Schießgewehre] Substantiv

geweer [geweren]o

roero

schietwapeno

vuurwapeno

Your history