German-Dutch dictionary »

streifen [streifte; hat/ist gestreift] meaning in Dutch

GermanDutch
streifen [streifte; hat/ist gestreift] Verb

aanroerenv

aanzittenv

beroerenv

dolenv

dwalenv

ronddolenv

ronddwalenv

strijkenlangsv

warenv

zwervenv

der Streifen [des Streifens; die Streifen] Substantiv

bandm

banderolm

kruisbandm

reepm

streepm

stripm

strookm

wapenbalkm

wikkelm

windselm

Streifen ziehen

strepen

Streifen machen

strepen