German-Dutch dictionary »

rat meaning in Dutch

GermanDutch
der Apparat [des Apparats/Apparates; die Apparate] Substantiv

apparaatm

hulpmiddelenm

inrichtingm

toestelm

der Aristokrat [des Aristokraten; die Aristokraten] Substantiv

aristocraat [aristocraten]m

der Autokrat [des Autokraten; die Autokraten] Substantiv

alleenheerserm

autocraatm

die Autokratie [der Autokratie; die Autokratien] Substantiv

alleenheerschappijsubstantief

autocratiesubstantief

beraten Verb

aanradenv

adviserenv

radenv

beratschlagen [beratschlagte; hat beratschlagt] Verb

beraadslagenwerkwoord

confererenwerkwoord

ruggespraakhoudenwerkwoord

die Beratung [der Beratung; die Beratungen] Substantiv

conferentiesubstantief

braten (brät) [briet; hat gebraten] Verb

bakkenwerkwoord

bradenwerkwoord

brandenwerkwoord

fruitenwerkwoord

roosterenwerkwoord

der Braten [des Bratens; die Braten] Substantiv

gebraadm

die Bratpfanne [der Bratpfanne; die Bratpfannen] Substantiv

braadpansubstantief

pansubstantief

steelpansubstantief

die Bratsche [der Bratsche; die Bratschen] Substantiv

altvioolsubstantief

das Buchstabenrätsel [des Buchstabenrätsels; die Buchstabenrätsel] Substantiv

letterraadselo

woordenraadselo

der Logogriph (Buchstabenrätsel, bei dem durch Wegnehmen, Hinzufügen oder Ändern eines Buchstabens ein neues Wort entsteht) Substantiv

letterraadselm

woordenraadselm

die Dekoration [der Dekoration; die Dekorationen] Substantiv

decorsubstantief

decoratiesubstantief

eretekensubstantief

kloosterordesubstantief

onderscheidingsubstantief

opsmuksubstantief

ordesubstantief

ornamentsubstantief

ridderordesubstantief

sieraadsubstantief

123