German-Dutch dictionary »

rang meaning in Dutch

GermanDutch
das Gepränge [des Gepränges; —] Substantiv

pralerijo

vertoono

heranbringen [brachte heran; hat herangebracht] Verb

aanbrengenwerkwoord

aandragenwerkwoord

bezorgenwerkwoord

brengenwerkwoord

das Orange [des Orange; die Orange/(umgangssprachlich:) Oranges] Substantiv

oranjesubstantief

sinaasappelsubstantief

der Orangenbaum [des Orangenbaums, des Orangenbaumes; die Orangenbäume] Substantiv

oranjeboomm

sinaasappelboomm

die Orangerie [der Orangerie; die Orangerien] Substantiv

oranjeriesubstantief

Orangutang

orang-oetanm

orang-oetangm

springen [sprang; hat/ist gesprungen] Verb

springenv

beispringen [sprang bei; ist beigesprungen] Verb

batenv

bijstaanv

helpenv

terzijdestaanv

der Strang [des Stranges, des Strangs; die Stränge] Substantiv

koordm

koordem

lijnm

lijntjem

snoerm

touwm

überspringen [übersprang; hat übersprungen] Verb

overslaanv

overspringenv

verdrängen [verdrängte; hat verdrängt] Verb

afstotenv

uitstoten

verdringenv

verduwenv

wegdringenv

wegduwenv

wegstotenv

zerspringen [zersprang; ist zersprungen] Verb

barstenv

brekenv

openbarstenv

scheurenv

springenv

stukspringenv

123