German-Dutch dictionary »

ordnung meaning in Dutch

GermanDutch
die Ordnung [der Ordnung; die Ordnungen] Substantiv

ordesubstantief

rangordesubstantief

Ordnungs-

ordelijk

die Abordnung [der Abordnung; —] Substantiv

afvaardigingsubstantief

delegatiesubstantief

in Unordnung bringen

dooreenhalen

vanzijnstukbrengen

verwarrenwerkwoord

verwisselenwerkwoord

Landesverordnung

edicto

verordeningv