German-Dutch dictionary »

munter meaning in Dutch

GermanDutch
munter [munterer; am muntersten] Adjektiv

drukbijvoeglijk naamwoord

krasbijvoeglijk naamwoord

kwiekbijvoeglijk naamwoord

levendigbijvoeglijk naamwoord

opgewektbijvoeglijk naamwoord

rapbijvoeglijk naamwoord

tierigbijvoeglijk naamwoord

viefbijvoeglijk naamwoord

wakkerbijvoeglijk naamwoord

aufmuntern [munterte auf; hat aufgemuntert] (zu + Dativ) Verb

animerenv

opkikkerenv

opmonterenv

verlevendigenv

ermuntern [ermunterte; hat ermuntert] Verb

animerenv

opkikkerenv

opmonterenv

verlevendigenv