German-Dutch dictionary »

los meaning in Dutch

GermanDutch
hoffnungslos [hoffnungsloser; am hoffnungslosesten] Adjektiv

hopeloosbijvoeglijk naamwoord

vertwijfeldbijvoeglijk naamwoord

wanhopigbijvoeglijk naamwoord

lieblos [liebloser; am lieblosesten] Adjektiv

liefdeloosbijvoeglijk naamwoord

mirakulös [mirakulöser; am mirakulösesten] Adjektiv

miraculeusbijvoeglijk naamwoord

wonderbaarbijvoeglijk naamwoord

wonderbaarlijkbijvoeglijk naamwoord

wonderdadigbijvoeglijk naamwoord

wonderdoendbijvoeglijk naamwoord

mühelos [müheloser; am mühelosesten] Adjektiv

gemakkelijkbijvoeglijk naamwoord

lichtbijvoeglijk naamwoord

makkelijkbijvoeglijk naamwoord

vlotbijvoeglijk naamwoord

muskulös [muskulöser; am muskulösesten] Adjektiv

spier-bijvoeglijk naamwoord

nutzlos [nutzloser; am nutzlosesten] Adjektiv

nutteloosbijvoeglijk naamwoord

ondienstigbijvoeglijk naamwoord

onnuttigbijvoeglijk naamwoord

vergeefsbijvoeglijk naamwoord

vruchteloosbijvoeglijk naamwoord

skrupulös [skrupulöser; am skrupulösesten] Adjektiv

angstvalligbijvoeglijk naamwoord

scrupuleusbijvoeglijk naamwoord

sorglos [sorgloser; am sorglosesten] Adjektiv

onbezorgdbijvoeglijk naamwoord

zorgeloosbijvoeglijk naamwoord

tadellos [tadelloser; am tadellosesten] Adjektiv

onbesprokenbijvoeglijk naamwoord

taktlos [taktloser; am taktlosesten] Adjektiv

tactloosbijvoeglijk naamwoord

wertlos [wertloser; am wertlosesten] Adjektiv

nietswaardigbijvoeglijk naamwoord

voosbijvoeglijk naamwoord

waardeloosbijvoeglijk naamwoord

zügellos [zügelloser; am zügellosesten] Adjektiv

bandeloosbijvoeglijk naamwoord

ongebreideldbijvoeglijk naamwoord

teugelloosbijvoeglijk naamwoord

zwanglos [zwangloser; am zwanglosesten] Adjektiv

frankbijvoeglijk naamwoord

ongedwongenbijvoeglijk naamwoord

ongegeneerdbijvoeglijk naamwoord

vrijbijvoeglijk naamwoord

vrijmoedigbijvoeglijk naamwoord

vrijpostigbijvoeglijk naamwoord

anschließen [schloss an; hat angeschlossen] Verb

berichtenwerkwoord

bijvoegenv

mededelenv

1234