German-Dutch dictionary »

gewand meaning in Dutch

GermanDutch
die Gewandung [der Gewandung; die Gewandungen] Substantiv

draperiesubstantief

draperingsubstantief

plooiwerksubstantief

abwenden [wendete/wandte ab; hat abgewendet/abgewandt] Verb

afdraaienv

afkerenv

parerenv

anwenden [wandte an/wendete an; hat angewandt/angewendet] Verb

aanwendenv

benuttenv

doorvoerenv

gebruikenv

intoepassingbrengenv

toepassenv

auswandern [wanderte aus; ist ausgewandert] Verb

emigrerenwerkwoord

uittrekkenwerkwoord

uitwijkenwerkwoord

12