German-Dutch dictionary »

gewalt meaning in Dutch

GermanDutch
die Gewalt [der Gewalt; die Gewalten] Substantiv

autoriteitsubstantief

gezagsubstantief

heerschappijsubstantief

krachtsubstantief

machtsubstantief

mogendheidsubstantief

sterktesubstantief

vermogensubstantief

Gewalt ausüben

machthebben

walten [waltete; hat gewaltet] Verb

beschikkenoverwerkwoord

disponerenwerkwoord

der Gewaltherrscher [des Gewaltherrschers; die Gewaltherrscher] Substantiv

despootm

dwingelandm

Gewaltherrschsaft

despotismeo

dwingelandij

gewaltsam [gewaltsamer; am gewaltsamsten] Adjektiv

gewelddadigbijvoeglijk naamwoord

vergewaltigen [vergewaltigte; hat vergewaltigt] Verb

forcerenv

geweldaandoenv

verkrachtenv