German-Dutch dictionary »

gegenseitig meaning in Dutch

GermanDutch
gegenseitig Adjektiv

onderlingbijvoeglijk naamwoord

wederkerigbijvoeglijk naamwoord

wederzijdsbijvoeglijk naamwoord

die Gegenseitigkeit [der Gegenseitigkeit; die Gegenseitigkeiten] Substantiv

wederkerigheidsubstantief