German | Dutch |
---|---|
die Esse [der Esse; die Essen, —] Substantiv | haardsubstantief haardstedesubstantief openhaardsubstantief schoorsteensubstantief schoorsteenpijpsubstantief stookplaatssubstantief vuurhaardsubstantief |
das Essen [des Essens; die Essen] Substantiv | eteno maalo |
die Essenz [der Essenz; die Essenzen] Substantiv | essencesubstantief essentiesubstantief kernsubstantief wezen [wezens]substantief wezenheidsubstantief |
das Abendessen [des Abendessens; die Abendessen] Substantiv | |
abmessen Verb | |
die Adresse [der Adresse; die Adressen] Substantiv | adressubstantief |
angemessen [angemessener; am angemessensten] Adjektiv | adequaatbijvoeglijk naamwoord betamelijkbijvoeglijk naamwoord bijbehorendbijvoeglijk naamwoord gepastbijvoeglijk naamwoord geschiktbijvoeglijk naamwoord passendbijvoeglijk naamwoord toepasselijkbijvoeglijk naamwoord |
aufessen | opetenwerkwoord verorberenwerkwoord |
aufmessen | afmetenwerkwoord opmetenwerkwoord opnemenwerkwoord roeienwerkwoord |