German-Dutch dictionary »

ehren meaning in Dutch

GermanDutch
kehren [kehrte; hat/ist gekehrt] Verb

opvegenv

ronddraaienv

schoonvegenv

vegenv

wendenv

wentelenv

zwenkenv

die Lautlehre [der Lautlehre; die Lautlehren] Substantiv

fonetieksubstantief

klankleersubstantief

lehren [lehrte; hat gelehrt] Verb

bijbrengenv

instruerenv

lerenv

scholenv

die Lehre [der Lehre; die Lehren] Substantiv

doctrinesubstantief

geloofsleersubstantief

leersubstantief

die Sittenlehre [der Sittenlehre; die Sittenlehren] Substantiv

ethieksubstantief

ethologiesubstantief

zedenkundesubstantief

zedenleersubstantief

die Sprachlehre [der Sprachlehre; die Sprachlehren] Substantiv

grammaticasubstantief

spraakkunstsubstantief

spraakleersubstantief

verehren [verehrte; hat verehrt] Verb

aanbiddenv

adorerenv

cadeaugevenv

erenv

huldigenv

schenkenv

verafgodenv

vererenv

verkehren [verkehrte; hat/ist verkehrt] Verb

aanbelangenv

aangaanv

betreffenv

inelkaarlopenv

inverbindingstaanv

verkerenv

zichverhoudenv

vermehren [vermehrte; hat vermehrt] Verb

vergrotenv

vermeerderenv

123