German-Dutch dictionary »

dienen meaning in Dutch

GermanDutch
dienen [diente; hat gedient] Verb

batenv

bedienenv

dienenv

helpenv

vandienstzijnv

vannutzijnv

bedienen [bediente; hat bedient] Verb

bedienenv

dienenv

helpenv

vandienstzijnv

verdienen [verdiente; hat verdient Akkusativ] Verb

toekomenv

verdienenv

waardigzijnv

waardzijnv